november

Het meeste beroemde gedicht over november is natuurlijk dat van J.C. Bloem.
Maar ook bij ander schrijvers kom je deze maand tegen.

November

Het regent en het is november:
Weer keert het najaar en belaagt
Het hart, dat droef, maar steeds gewender,
Zijn heimelijke pijnen draagt.

En in de kamer, waar gelaten
Het daaglijks leven wordt verricht,
Schijnt uit de troosteloze straten
Een ongekleurd namiddaglicht.

De jaren gaan zoals zij gingen,
Er is allengs geen onderscheid
Meer tussen dove erinneringen
En wat geleefd wordt en verbeid.

Verloren zijn de prille wegen
Om te ontkomen aan den tijd;
Altijd november, altijd regen,
altijd dit lege hart, altijd.

J.C. Bloem
Uit: Het verlangen 1921
opgenomen in ‘Verzamelde gedichten’
Copyright © 1965 Athenaeum – Polak & Van Gennep

NOVEMBER

November mist
November beslist
November kilte
November stilte
November grijs
November ijs
November boom
November droom
November licht
November gezicht
November gedicht

Vught, 15 november 2019
Mari-Anne van Oortmerssen ©

Kalverliefde

Op die warme zomerdag in september
waarop de zon haar kracht nog eens toont
dacht ik aan een dag, in november,
aan die kus waarmee ik werd beloond.

Het was of mijn lichaam ontwaakte
ik was toch nog zo vreselijk jong!
die kus op mijn lippen, hij smaakte
naar méér, toen jouw tong binnendrong!

We waren zo jong nog en wisten
van de liefde zo weinig nog af
die het bloed in onze longen deed gisten.
we waren zo jong,……en in love!

Die dag heb ik altijd geweten
blijft in mijn herinnering bestaan.
en ik zal nooit meer vergeten,
hoe het toen is verder gegaan!

Mieke van den Tol

NOVEMBER

Niemandsland
tussen
oktober en
december.

Kaal is het land,
plassig en
drassig.
In flarden hangt
‘s morgens de mist,
dan weer waait wind
in harde vlagen.

Nooit
voel ik me
onbestemder
dan in die
maand van
dertig dagen.

Tannie van Eck

Rotterdam-Kralingen, november 1944
Herinnering aan een gewone winteravond in de oorlog, die steeds blijft terugkomen.
Ons gezin bestaat uit zes personen, waarvan vier zoons.
Wij, vier broers, slapen op de zolderkamer op de vierde etage in twee bedden.
Door oorlogsomstandigheden slaap ik in deze periode helemaal alleen.

13 jaar ben ik, de jongste
word wakker, helemaal alleen
weer zo’n avond
met zoeklichten
knallend luchtafweergeschut
gericht op geallieerde bommenwerpers
op weg naar Duitsland

ondanks bijkomend gekletter
van granaatscherven op dakpannen
voelt het goed,
deze ronkende vliegtuigen
op bommissie naar het vaderland
van onze verfoeide bezetters

ik denk aan Frans
mijn oudste broer, 21 jaar
dwangarbeider in een Duitse fabriek
aan Tom mijn tweede broer, 19 jaar
als stalknecht ondergedoken
op een paardenfokkerij

ongerust over Kees
mijn derde broer, 17 jaar
uit voorzorg
voor de komende razzia
de eerste keer ondergedoken,
mij werd niet verteld waar

ruim na de door de bezetter
ingestelde avondklok
knarst de buitendeur
vader komt thuis
van zijn werk voor het verzet,
ineens voel ik mij veilig
en slaap in

Fred Hoogervorst

ochtendlicht

Het flinterdunne zijdezachte ochtendlicht
schampt voorzichtig langs de hoge stengels.
Duizend glinsterdruppels op het beslagen raam
creëren vlekken en strepen als water in een zwembad.

Altijd weer dit sprookjestafereel maar zonder elfen
en altijd weer de novemberpijn van het lange wachten.
Alleen in de zachte krachten van het ochtendlicht
is de lichtheid enigszins te dragen, zonder vragen.

Niels Snoek

Ik hou van Bloem …

Ik hou van Bloem en zijn gedicht ‘november’
als wonderlijke ode aan die maand, zo traag
met regen, regen, steeds gewender
altijd een hart vol leegte, laag op laag.

De oude taal van wachten en verbeiden
het laten vallen van een letter als een blad
de melancholie mag zich vrijelijk verbreiden
maar met doofheid heb ik het gehad.

Steeds wil ik weer die regen horen
en de zonneschijn er stralend tussendoor
dan kan het troosteloze mij bekoren.

Zing dapper en gelukkig mee – in dat ene grote koor.
Nee, door Bloem laat ik mij niet meer storen
en de andere maanden – daar ga ik voor.

Niels Snoek

Machteld en de nevelen van Flakkee

Niels droomde de laatste tijd vaak over spoken en geesten. De ‘witte wijven’ van het eiland raasden bijna iedere nacht door zijn hoofd. Uit het verre verleden van Flakkee doemden de ‘broeloôzen’ en beeldwitten’ op. Het duistere verleden en het bijgeloof woelden voortdurend in zijn hoofd. Dat kwam door zijn oma, de oude Geertrui van Ostayen. ‘Ja, jongen,’ zei zij ‘zo was dat vroeger. Je moest oppassen, voor je het wist werd je zomaar tegen de gevel van een huis aan gegooid.’ Als de oude dame op dreef was kwam er nog meer boven water. Letterlijk en figuurlijk. Uit de nevelen van Flakkee doemden vrouw Machteld, de legendarische Simon van Stad en diens vriend en tegenspeler schipper Oeltgen op. Oma zong zelfs een zelfbedacht liedje: ‘Machteld woont in de nevels/ver weg van de gevels.’ Niels geloofde maar weinig van de verhalen over de pioniers die van d’overkant op Overflakkee kwamen wonen. De nonnen, de soetelaars, de zoutzieders, het leek net alsof ze echt bestonden. Als je oma moest geloven had er bij Stad een klooster gestaan, volgens de oude dame kon je ‘s nachts om twaalf uur de klokken nog horen luiden. Oma’s favoriete verhaal ging over de grote watersnood van 5 november 1530. Een vloed die als Sint-Felix ‘kwade zaterdag’ de geschiedenis is ingegaan. Hierbij zou het net gebouwde klooster compleet zijn verwoest.
Vrouw Machteld, de favoriete figuur van oma, was altijd gekleed in blauwe rok. Dezelfde kleur boezeroen en ze liep op primitieve klompen. Vrouw Machteld hield schapen en ving regenwater op in een dierenhuid. De vissers, de boeren en turfstekers waren bij oma alledaagse figuren die je zomaar tegen het lijf zou kunnen lopen. De ruige bedijkers spraken Niels wel aan. Het moesten bonken van kerels zijn geweest. Boeven had oma gezegd.
Op een gure zaterdag in november liep Niels alleen op een akker. In de verte hoorde hij de kerkklokken van Stad luiden. Hij struikelde over een harde kluit en zakte ineens weg in een diepe kuil. Toen zijn ogen gewend waren aan het schemerachtige licht zag hij een gewelf. Boven hem was het aardedonker, niets herinnerde meer aan de grond waarop hij daarnet nog liep. In de verte hoorde hij vrouwen zingen. Hij zag z’n blauwe spijkerbroek en bekeek z’n moderne jack. Hij droomde. Of? Ineens zag Niels een vrouw staan. Ze was gekleed in een donkerblauwe rok en een vale boezeroen. De boerin keek hem glimlachend aan. ‘Ik ben vrouw Machteld’ zei ze. ‘Kom maar mee’. Ze liepen langzaam richting het geluid dat steeds harder klonk. Het waren vrouwenstemmen die bijna werden overstemd door klokgelui. De tekst was Niels onbekend: ‘Ave, Maria, gratia plena, Dominus tecum. Benedicta tu in mulieribus, et benedictus fructus ventris tui, Iesus. Sancta Maria, Mater Dei, ora pro nobis peccatoribus, nunc et in hora mortis nostrae. Amen.’ Nonnen op Flakkee? Dat zou wat voor oma zijn. Ze liepen verder, de gang werd op wonderlijke wijze verlicht. Het leken wel kaarsen die de wanden in een schemerachtig licht zetten. Niels hield de hand van Machteld stevig vast. Hij moest denken aan de trollen en duivelse gedrochten waarover oma altijd vertelde. Paddenstoelen waren als je haar moest geloven duivelsbrood. Na een in zijn ogen eindeloze onderaardse wandeling bereikten ze het eindpunt van de gang. Aan het eind was een dubbele houten deur. Niels haalde diep adem toen Machteld aanklopte. Hij hoorde het lopen van iemand op sandalen. Er ging een luikje in de deur open. Een non met een witte kap keek hen aan en zei: ‘Het is vrouw Machteld’. Eén van de deuren ging knersend open. De mond van Niels viel open van verbazing. Een grote kapel verscheen op zijn netvlies. De geur van oud hout en wierook vulde de ruimte. Eén van de nonnen trad hem tegemoet en begroette hem. Niels keek in een gezicht dat trekken vertoonde van zijn grootmoeder. De kloosterlinge stelde zich voor en zei: ‘Welkom in deze abdij Niels van Ostayen. Ik ben moeder Geertruida, de abdis van dit klooster. Wij zullen in de refter eten en drinken. Jij bent vandaag onze eregast.’ Even later zat Niels naast de moeder-overste van het klooster. Ze aten de heerlijkste gerechten en spraken fluisterend over het leven binnen en buiten het klooster. Het duizelde Niels. Hij had wel eens gehoord van de voorwaarde dat iedereen hier moest zwijgen, maar dat gold nu zeker niet. Het leek wel of Geertruida alles wist van zijn tijd. Maar ze sprak ook over de abdij. Het was vandaag de naamdag van de heilige van dit klooster, de heilige Felix. Wel interessant, maar Niels had in stilte andere vragen en gedachten. ‘Zouden ze ’s nachts het klooster verlaten en daarom weet hebben van zijn tijd?’ Niels droomde even weg maar werd gewekt door de stem van de abdis. ‘Helaas, aan je bezoek hier komt een eind.’ Straks zal vrouw Machteld je begeleiden naar je eigen wereld en je zult in het daglicht teruglopen naar de boerderij van je opa en oma aan de Piersweg.’ Plotseling klonk er een onderaards gerommel. In de kapel steeg het water met duizelingwekkende snelheid. De nonnen begonnen Maria aan te roepen en probeerden ondertussen de ruimte te verlaten. ‘Het water komt, het water komt’ klonk het van alle kanten. De abdis zag geen kans orde te scheppen in de chaos. Niels hoorde opnieuw de klokken luiden. Ze klonken als de kerkklokken van Stad. Hij deed z’n ogen even dicht. Toen hij zijn ogen weer open deed stond hij op de akker waar hij gestruikeld was. Vlakbij lag de buitendijk van het Haringvliet. Langzaam liep hij richting Piersweg. Het was zaterdag 5 november 2005. Niels huiverde in de kilte van de herfst. In de verte hoorde hij de kerkklokken van Stad luiden.

Harry J. Goosens

Reacties zijn gesloten.