Een samengesteld gedicht over VAREN
Er kwam een schip gevaren;
het kwam van Lobith terug,
Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam door de brug gevaren.
Hier, daar, op de rivier
Zeilen worden gehesen, sleepboten stomen op,
Sloepen verschijnen van achter de schepen in de haven.
Als in den nacht de verre schepen fluiten.
Des nachts op wacht ziet men de sterren schijnen
En kan men soms met andre schepen seinen,
Mouring, die ze door de baren
Van zo menig tegentij
Voor de wind heeft leren varen
… zolang ik als volgzaam boegbeeld
op een almaar voorwaarts stuwend schip sta
en uithaal.
Hoe er opeens een scheepsramp plaats kan grijpen
Dat ik ‘m ongewild begin te knijpen,
en de scheepvaart
rond Gibraltar
ligt gestremd
ligt ergens aan het strand
dat vreemde schip nog klaar?
Wens dat de weg dan lang mag zijn.
Hieronder de completen gedichten + de schrijvers
Er kwam een schip gevaren;
het kwam van Lobith terug,
HET SCHIP
Er kwam een schip gevaren;
het kwam van Lobith terug,
met grint en rivierzand geladen.
Het richtte zijn boeg naar de brug.
De scheepsbel was helder te horen,
de brugwachter kwam al in zicht;
een halfuurslag viel van de toren.
Het schip voer door schaduw en licht.
Met boegbeeld en naam kwam het nader,
de ophaalbrug ging omhoog;
een deining liep door het water
dat tegen de schoeiing bewoog.
Er stond een kind op de kade
-ik was het, ik was nog klein-
het had niets meer nodig op aarde
om volkomen gelukkig te zijn.
Ida Gerhardt
Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam door de brug gevaren.
De moeder de vrouw
Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in ’t gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd –
laat mij daar midden uit de oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.
Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij ’t roer,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.
Martinus Nijhoff
Hier, daar, op de rivier
Zeilen worden gehesen, sleepboten stomen op,
Sloepen verschijnen van achter de schepen in de haven.
Ode van de Zee
Alleen, op de verlaten kade, op deze zomermorgen,
Kijk ik in de richting van de ree, kijk ik naar het Onbegrensde,
Kijk ik, en zie met welgevallen hoe,
Klein, zwart en duidelijk, een pakketboot binnenvaart.
Hij nadert, heel veraf nog, scherp omlijnd, klassiek op zijn manier.
Achter zich in de verre lucht laat hij zijn ijle schreef van rook.
Hij komt binnen, en de morgen komt mee binnen, en het zeeleven
ontwaakt
Hier, daar, op de rivier
Zeilen worden gehesen, sleepboten stomen op,
Sloepen verschijnen van achter de schepen in de haven.
Er staat een vage bries.
Maar mijn ziel behoort aan wat ik minder zie,
Aan de pakketboot die binnenkomt,
Want die behoort de Verte, behoort de Morgen,
De maritieme inhoud van dit Ogenblik,
De zoete pijn die in mij opwelt als een misselijkheid,
Als een begin van zeeziekte maar in de geest.
Fernando Pessoa
Als in den nacht de verre schepen fluiten.
De schepen
Ik hoor vanavond verre schepen fluiten
En, even hopend, schoon ik niets verwacht,
Druk ik mijn hoofd tegen de kille ruiten
En zie de haven in de blauwe nacht.
Vertrouwd geluid, ik hoorde u reeds als kind,
Soms midden in de nacht, maar meestal tegen
De avond bij het opgaan van de wind,
Als moeder zei: wij krijgen zeker regen.
Toen dacht ik reeds aan dezen die vertrekken
Ver van het huis en het misprezen land,
De begenadigden, de zachte gekken
Die zullen zoeken naar een vaderland,
En in mijn dromen voer ik met hen mee,
Ofschoon geboren in een buurt der haven,
Bereikte ik nooit de oever van de zee,
Laat staan Tananarive of Tamatave.
Het kind dat aan zijn lot nooit gans kon wennen
En door de droom nog voortleeft in de man,
Weet nu dat een klein stukje heide en dennen
Alles bevat wat de aarde geven kan.
Maar soms, al ben ik bitter en gehard
Door ’t leven, overstroomt een niet te stuiten
Vloed van verlangens mijn onwillig hart
Als in de nacht de verre schepen fluiten.
Jan van Nijlen
Des nachts op wacht ziet men de sterren schijnen
En kan men soms met andre schepen seinen,
Verzadiging
De lange achtermiddagen aan boord
Waarin de zon op vale golven gloort,
Tusschen de wolken uit, of door een lek
In ’t hemeldak licht droop op ’t gore dek.
De lege achtermiddagen aan boord
Waarin de zon, door een gesloten poort,
Tusschen de spleet in ’t saaien kooigordijn
Op een portret valt als een streep karmijn.
Dra wordt de lucht in de bedompte hut
Duf door de eigen adem als men dut
En toch het verre slaan der glazen hoort,
De stille achtermiddagen aan boord.
Des nachts op wacht ziet men de sterren schijnen
En kan men soms met andre schepen seinen,
De blik wordt aangetrokken door een koord,
De lange achtermiddagen aan boord.
Een slingrend koord, men moet er niet aan denken
Het leven dat ons kwelt, een dag te schenken,
En toch gaan de gedachten met dat koord
Mee op en neer, de middagen aan boord.
Jan Jacob Slauerhoff
Mouring, die ze door de baren
Van zo menig tegentij
Voor de wind heeft leren varen
Scheeps-praat, ten overlijden van Prins Maurits
Mouring, die de vrije schepen
Van de Zeven-landse buurt
Veertig jaren, onbegrepen,
Onbekropen heeft gestuurd,
Mouring, die ze door de baren
Van zo menig tegentij
Voor de wind heeft leren varen
Al en was ’t maar wind op zij,
Constantijn Huygens
… zolang ik als volgzaam boegbeeld
op een almaar voorwaarts stuwend schip sta
en uithaal.
Het schip werkelijkheid
Er is een rivier in mijn hoofd die onvermijdelijk
stroomt en ik weet noch het water noch mijzelf
te keren zolang ik als volgzaam boegbeeld
op een almaar voorwaarts stuwend schip sta
en uithaal. Er is wind door het bewegen
zo dat ik dein met het water zilver en koud
en er spettert soms iets van mijn zij. Omkijken
zou eerst mijn hoofd en dan mijn hele lichaam
doen schroeven en in een kolk kolken
van de rivier doen zinken. Soms haal ik een hoge
klank die nu herkenning voortbrengt
en dan een klacht en dat is hoe ik me in de schijn
van dit leven groot houd althans rechtop
om te blijven zinspelen op mogelijkheden
van een ander bestaan. Een dieprode massa
die in de palm van mijn hand past zo donker
dat het zwart kan zijn bolt soms op aan de rand
van mijn oog. Een klontering dier plant steen
een ander ader bloed. Elke gedachte die ik vorm
een klont die ik gooi naar de oever die opdoemt
langs de rivier. Ik blijf mikken.
Later zal ik met hanenpoten Werkelijkheid
kalken op de boeg van dit schip. Onverstoorbaar
kijken naar wie mij voorbij ziet hikken en knikken.
Maria Barnas
Hoe er opeens een scheepsramp plaats kan grijpen
Dat ik ‘m ongewild begin te knijpen,
Veerboot
Ik lees zo vaak berichten in de krant
Hoe er opeens een scheepsramp plaats kan grijpen
Dat ik ‘m ongewild begin te knijpen,
Want ik moet heen en weer naar Ameland.
Misschien, zo denk ik bang, loopt ook ons schip
Wel midden in de Wadden op een klip.
Driek van Wissen
en de scheepvaart
rond Gibraltar
ligt gestremd
Made in Lapland
Als in Lapland
de lupine weer
gaat bloeien en
de scheepvaart
rond Gibraltar
ligt gestremd
zal in Lapland
de lupine weer
gaan bloeien en
de scheepvaart
rond Gibraltar
zijn gestremd
Jules Deelder
ligt ergens aan het strand
dat vreemde schip nog klaar?
Dit Eiland
Hoe zijn wij hier geland,
waartoe… vanwaar…?
ligt ergens aan het strand
dat vreemde schip nog klaar?
en als het anker is gelicht,
naar waar… naar waar…?
Stil, sluit de deuren dicht…
bemin elkaar…
Adriaan Roland Holst
Wens dat de weg dan lang mag zijn.
Ithaka
Als je de tocht aanvaardt naar Ithaka
wens dat de weg dan lang mag zijn,
vol avonturen, vol ervaringen.
De Kyklopen en de Laistrygonen,
de woedende Poseidon behoef je niet te vrezen,
hen zul je niet ontmoeten op je weg
wanneer je denken hoog blijft, en verfijnd
de emotie die je hart en lijf beroert.
De Kyklopen en de Laistrygonen,
de woedende Poseidon zul je niet treffen
wanneer je ze niet in eigen geest meedraagt,
wanneer je geest hun niet gestalte voor je geeft.
Wens dat de weg dan lang mag zijn.
Dat er veel zomermorgens zullen komen
waarop je, met grote vreugde en genot
zult binnenvaren in onbekende havens,
pleisteren in Phoenicische handelssteden
om daar aantrekkelijke dingen aan te schaffen
van parelmoer, koraal, barnsteen en ebbehout,
ook opwindende geurstoffen van alle soorten,
opwindende geurstoffen zoveel je krijgen kunt;
dat je talrijke steden in Egypte aan zult doen
om veel, heel veel te leren van de wijzen.
Houd Ithaka wel altijd in gedachten.
Daar aan te komen is je doel.
Maar overhaast je reis in geen geval.
’t Is beter dat die vele jaren duurt,
zodat je als oude man pas bij het eiland
het anker uitwerpt, rijk aan wat je onderweg verwierf,
zonder te hopen dat Ithaka je rijkdom schenken zal.
Ithaka gaf je de mooie reis.
Was het er niet, dan was je nooit vertrokken,
verder heeft het je niets te bieden meer.
En vind je het er wat pover, Ithaka bedroog je niet.
Zo wijs geworden, met zoveel ervaring, zul je al
begrepen hebben wat Ithaka’s beduiden.
K.P. Kavafis