Weinterp 50
9241 HE Wijnjewoude
0516 481686
psychmom@wxs.nl
biografie:
Frank Mommersteeg (‘s-Hertogenbosch 1944) dicht en schrijft al zijn hele leven, maar publiceerde pas vrij laat in tijdschriften (Snoecks, Bres, Scarabee, Pilastro, Brabant Literair) en bloemlezingen (o.a. Zin in fietsen, de mooiste verhalen over de wereld op pedalen). Hij won de tweede prijs in een essaywedstrijd uitgeschreven door de Universiteit en de Stad Leuven (over Alain Fournier). Vanuit zijn interesse voor de Etrusken vertaalde hij Etruscan Places van D.H.Lawrence (‘Etruskisch testament’) bij Uitgeverij IJzer. Recentelijk publiceerde hij zijn roman “Zoete Moeder” (over een dramatisch verlopende jeugdvriendschap) bij Uitgeverij Free Musketeers. Eveneens is bij dezelfde uitgever zijn verhalenbundel ‘Tulpen uit Kilronan’ verschenen (een mengeling van ontroerende en lichtvoetige verhalen).
Daarnaast is Frank op schildergebied actief. Hij maakt o.a. landschappen en collages, doorgaans abstract, in acryl en/of pastel.
Voordat hij zich in 2008 vestigde in Friesland, was hij acht jaar woonachtig in Oude-Tonge waar hij zijn atelier/galerie had, exposities hield, meedeed aan de Kunstroute en mede-organisator was van de Jaarlijkse Culturele Dag in Oude-Tonge.
bibliografie:
JAGER OF DE SCHADUW VAN DE AVOND
Tijdens een vakantie in Toscane sterft de vrouw van Onno Jager. Tien jaar later leert hij Abelone kennen, een boekhandelaarster, met wie hij vele gesprekken voert. Zij confronteert hem met zijn onverwerkte verleden. Door haar toedoen gaat hij terug naar het land der Etrusken, in een verwoede poging die fatale reis te doen herleven. Angsten en twijfels voeren hem naar de diepten van zijn eigen bestaansgrond. Wanneer zijn dochter Anna hem nareist, na lange tijd niets meer van hem vernomen te hebben, krijgt zij antwoord op de vragen rondom de dood van haar moeder.
Een verzoening volgt maar voor hoelang?
ISBN 978-90-484-4056-6 – oktober 2016
EEN VERTWIJFELD UNIVERSUM
H.M.A. van der Beek (Den Bosch, 1944 – Nijmegen, 2008), de hoofdpersoon van deze autobiografie, streeft het onmogelijke na. Als grafisch kunstenaar en schrijver is hem er alles aan gelegen om ‘de mystieke ervaring mededeelbaar te maken’. Een niet aflatende zelftwijfel verhindert hem een gerichte koers te varen. Zijn leven is als een akker, waarin telkenmale mooie planten worden gezaaid, maar die, vóór ze kunnen opkomen, door hem zelf worden omgeschoffeld. Na vier verloren liefdes en door een dal van diepe duisternis gelouterd, zweert hij zijn artistieke ambities af en vindt zijn bestemming in een zelf verkozen kluizenaarschap. Zijn ‘gelukkige eenzaamheid’ wordt verdiept door zijn pelgrimages naar het beeld van de Zoete Moeder in de kathedraal van Den Bosch, waar hij gedoopt werd en in de schaduw waarvan hij opgroeide. Maar dan slaat het noodlot onverbiddelijk toe.
ISBN: 9789048433827 – mei 2014
TULPEN UIT KILRONAN
Is het mogelijk dat een vrouw verrijst uit haar graf en een man terugkeert uit het hiernamaals? Kan iemand op twee plaatsen tegelijk zijn? Wat hebben de verdwijning van een Ierse visser op een afgelegen eiland, paniek tijdens een openhartoperatie, een militaire oefening op de Lüneburger Heide en een ramp in de Sixtijnse Kapel met elkaar gemeen? Niets is wat het lijkt. Ook minder spectaculaire voorvallen of situaties zijn voor de auteur aanleiding tot verbeelding: een onverwacht geschenk op pakjesavond, een ongeval in de speeltuin, een overspannen schooldirecteur, een psychiater die de kluts kwijtraakt en een ontevreden groep reizigers in Toscane.
Tulpen uit Kilronan bevat een boeket van twaalf verhalen vol spanning, ernst, drama en ironie.
ISBN 978-90-484-2251-7 februari 2012
ZOETE MOEDER
De roman handelt over de vriendschap tussen drie middelbare scholieren begin jaren zestig van de vorige eeuw, en de rol die een getalenteerd meisje hierin speelt. De schorsing van één van de vrienden vlak voor het eindexamen heeft verstrekkende gevolgen voor de andere twee. Als de hoofdpersoon jaren later op zoek gaat naar ‘de feiten’ die destijds tot de schorsing hebben geleid, doet hij een aantal ontdekkingen die zijn diepste wezen raken. Dan beseft hij dat de keuzes die hij in zijn leven heeft gemaakt, en zijn hele kijk op verleden en toekomst herziening behoeven.
Een roman over trouw en ontrouw, macht en onmacht, schuld en verzoening.
ISBN 13: 978-90-8539-670-3 februari 2007
TWEESPRAAK
Niels Snoek en Frank Mommersteeg leerden elkaar kennen op het eiland Goeree-Overflakkee. Beiden houden zij zich bezig met beeldende kunst en poëzie. Frank verhuisde intussen naar Friesland.
In 2009 besloten zij elkaars gedichten te becommentariëren. Vanuit die samenwerking is op spontane wijze dit boek ontstaan, gegroeid uit een kritisch openstaan voor elkaars werkwijzen omtrent het schrijven van gedichten en het maken van schilderijen.
Dit boek is als volgt samengesteld:
1e deel: gedichten en schilderijen van Frank
2e deel: gezamenlijke gedichten
3e deel: gedichten en schilderijen van Niels
Wijnjewoude / Dirksland, mei 2010
Het ‘fotoboek’ (21 x 21 cm) is te bestellen via de auteurs
voor € 45,00
psychmom@wxs.nl of snoek3@hetnet.nl
eenen tsinxen daghe
Schrijvend in zonde zie ik monnikenwerk: inkt
die onzichtbaar vervloeit – van zwaarte zwanger
en loom, droom ik van Odysseus die ontsnapt
met zijn makkers aan de zang der Sirenen.
Hoe warm het was en hoe ver ik terugging naar
de traagheid van de jeugd, het kind met de lach,
nu de oren vol was, toen de ogen gezwollen
van het pas gelezen boek met goddelijk geheim.
Lichaam dat brandt van eenzaamheid – schaduw die
kruipt langs de muur van de tijd – loze gedachten
druipend in het zweet van de middagzon
– totdat mijn glimlach dooft in het avondlicht.
film gemaakt door Dirk van der Hoek www.2dvideoproducties.nl
Ambities
I
In de weken voorafgaand aan Sinterklaas gonsde het bij ons thuis van de activiteiten, waaromheen een waas van geheimzinnigheid hing. Schertsende plagerijtjes en geniepig gniffelen vormden de voorboden van het jaarlijkse hoogtepunt: surpriseavond. Lang van tevoren had ik mijn verlanglijstje in een schoen bij de kachel gelegd. Mijn grootste wens was een missaal met leeslint en verguld op snee. Ik zag mijn klasgenoten al jaloers naar mij gluren als ik met mijn nieuw verworven bezit, gestoken in een foedraal, de kerkbank zou betreden tijdens de dagelijkse ochtendmis. Zelfs Marco Polo, die bontlaarzen droeg en daaraan zijn populariteit bij de meisjes ontleende, zou mij bewonderend aanstaren. Maar missalen waren duur, duurder dan gewone kerkboeken waar geen Latijnse zin in stond. Het maakte het extra spannend.
Op de slaapkamer van mijn ouders stond een zinken teil waarin ieder gezinslid geacht werd zijn of haar pakjes, voorzien van rijm en naam van de gelukkige, te deponeren. Over de teil was een laken gespannen dat gestaag omhoog rees naarmate de hoeveelheid pakjes toenam, die mijn ouders, mijn drie oudere zusjes en ik zelf daar instopten. Als het dan zover was dat we met ons allen in de grote achterkamer bijeenzaten, duurde het toch nog een eindeloze tijd voordat de teil van de slaapkamer door de lange zijgang naar de plaats van bestemming was overgebracht. Deze mede te torsen was het grote voorrecht van mijn oudste zus, daarbij geassisteerd door mijn vader, op wiens aanwijzingen een polonaise werd ingezet om alvast in de stemming te komen.
Op de maat van het eveneens door mijn vader geregisseerde Sinterklaasje, kom maar binnen met je knecht, want we zitten allemaal even recht, zette de stoet zich huppelend in beweging, als een processie van Echternach. Iedereen zong overdreven mee, ik vooral nerveus, hoofdschuddend, opgewonden. Eenmaal met z’n allen terug in de huiskamer, kon het feest aanvangen.
Mijn middelste zus viel nu de eer te beurt om de pakjes te mogen toewijzen. Omdat zij telkens maar één pakje tegelijk uitdeelde, dat bovendien pas geopend mocht worden nadat het bijbehorende rijm luid en duidelijk was voorgelezen, duurde het lang, te lang eigenlijk, voordat de teilinhoud slonk. De traagheid werd nog versterkt doordat na elk geschenk in koor het refrein Pieterman, ik dank je wel, trek maar dikwijls aan de bel werd aangeheven. Voeg daarbij de gebruikelijke eetpauzes met slaatjes en worstenbroodjes, die door mijn moeder werden bereid en geserveerd, en men krijgt een idee hoe tergend traag de tijd voortschreed.
Hoe voelde ik mij? Naarmate de avond vorderde, werd het bronchiale piepen – een soort tic die ik als kind al had, vooral in spanningsvolle situaties – hoorbaarder. De hoeveelheid pakjes werd zienderogen minder en nog steeds was mij geen missaal toegevallen. De moed was me al in de schoenen gezonken. Toen er ten slotte nog één pakje overbleef, was ik net als alle anderen benieuwd voor wie het bestemd zou zijn.
Het was voor mij! Het was een heel dun pakje, waar een enveloppe in zat met daarin weer een briefje met een opdracht. Met bibberende stem las ik hardop: ‘Ga naar de slaapkamer en zoek in alle hoeken.’
Hierna volgde de reprise van de aan het begin van de avond gehouden processie richting ouderlijke slaapkamer.
In de hoek onder de wastafel, direct rechts bij binnenkomst, stond de ‘vuilgoedmand’ – zo noemden wij bij ons thuis de wasmand. Deze was thans opvallend versierd met guirlandes, het was duidelijk dat zij het doel was van onze speurtocht, zo laat op de avond.
Thans mocht mijn jongste zus de mand mee helpen dragen naar de woonkamer, een taak die ze met tegenzin vervulde. Een toelichting is hier op zijn plaats: zij was die avond door mij gefopt met twee Arendsoogboeken die nep bleken. De omslagen had ik heimelijk weten te bemachtigen uit de schoolbibliotheek, de nepboeken uit haar eigen boekenkast. Ik schaam me nog altijd als ik aan deze ‘grap’ terugdenk. Puur pesterij was het.
Mijn moeder zette nog vóór het uitpakken het Pieterman ik dank je wel, trek maar dikwijls aan de bel in – waarna anderen volgden. Mijn hart bonsde in mijn keel, mijn knieën knikten en mijn hoofd voelde aan als een ballon die op springen stond.
Eindelijk vond na opzettelijk getreuzel van de kant van mijn vader de onthulling plaats. Onder het deksel van de mand ging iets schuil dat gewikkeld was in een handdoek. Het was duidelijk dat het iets bijzonders moest zijn. (Het missaal kon ik wel vergeten.) Ik verwijderde de doek alsof ik iets deed wat verboden was. Toen pas zag ik wat ik nooit had verwacht te zullen krijgen: van onder de doek kwam een voetbal te voorschijn. Niet zomaar een.
‘Een…een leren voetbal,’ stotterde ik, een zenuwinzinking nabij. In mijn opperste geluksgevoel van dat moment bevroedde ik nauwelijks dat het een tweedehands leren voetbal was, gepoetst als zondagse schoenen, met een snede waarvan de randen hardnekkig bijeen werden gehouden door een stroeve leren veter. Door een kiertje kon je nog net de vaal oranje binnenbal met het uitstulpende ventiel ontwaren. De bal benaderde daardoor de eivorm, het had een rugbybal kunnen zijn. Het kon me niet schelen. Ik liep er onmiddellijk mee de gang op, dribbelde ermee, voor zover de vorm van de bal en de ruimte van de gang dit toelieten, kopte hem tegen de muur zoals ik de grote jongens in de straat vaak zag doen – en niet te vergeten mijn voetbalhelden die stonden in het Blue Band verzamelalbum 40 Sporten en Spelen in woord en beeld.
II
Hoe vaak heeft mijn moeder mij er later niet aan herinnerd dat ik die avond meer dan eens uitgeroepen heb: ‘Het lijkt wel een droom!’ Soms hoorde ik haar deze episode in het bijzijn van de buurvrouw oplepelen wanneer ze duidelijk wilde maken ‘met hoe weinig haar kinderen tevreden waren.’ Ze besefte niet dat ze mij met die leren voetbal een veel groter plezier had gedaan dan met een eventueel missaal. Niemand in de hele straat bezat een leren voetbal. Het bezit ervan verhoogde mijn trots en mijn aanzien, dat ik als buitenstaander onder mijn leeftijdgenootjes goed kon gebruiken. De bal waarmee wij jongens voetbalden, was doorgaans van inferieure kwaliteit. Het materiaal was meestal rubber. Als je ertegen aantrapte, gleed je schoen heel vaak langs de bal zodat hij alle kanten opvloog behalve de gewenste. Dan wel liep hij geleidelijk leeg, als er maar genoeg tegenaan getrapt werd. Of hij kwam per ongeluk op iets scherps terecht met hetzelfde resultaat.
Ik dwong gezag af. Zonder mijn toestemming werd er niet gevoetbald, dat wil zeggen: niet met een leren voetbal. Natuurlijk was ik nooit van plan geweest om mijn bal aan wie dan ook te weigeren, maar het idee dat ik kón weigeren als ik dat wilde, maakte mij populair en gevreesd.
Lang teerde ik niet op mijn roem. Het was in de paasvakantie toen de grotere jongens wilden voetballen. Wij die tot de ‘kleintjes’ gerekend werden, zouden mee mogen doen op voorwaarde dat er met de leren voetbal gespeeld zou worden. Het was puur chantage, maar ik zwichtte.
We voetbalden op een van de braakliggende veldjes die tussen onze school en de IJzeren Vrouw lagen. Al gauw bleek wat ik voorvoeld had: de oudere jongens negeerden ons totaal. Als we al eens de bal toegespeeld kregen, was dat per ongeluk. Zoals die keer die ik nooit vergeet, toen ik voor open doel stond (de keeper was uitgelopen) en de bal vlak voor mijn voeten terecht kwam…Een klein tikje met mijn voet en het zou 1-0 zijn. Eén klein schopje maar, en de bal zou tussen de jasjes (die als doelpalen dienden) inrollen.
‘Vooruit, schiet hem erin!’ hoorde ik de oudere jongens van mijn partij roepen, terwijl de tegenstanders al kwamen aangerend, – evenals de keeper die uitgelopen was en nu weer in het doel stond.
‘Schieten!’
Ik wilde schieten maar als in een droom leken mijn bewegingen te vertragen en tot stilstand te komen, ik zou zelfs niet de kracht hebben gehad om de bal in het doel te gooien. En toch, toch was dát wat ik blijkbaar wilde: de bal in mijn handen nemen en hem in het doel gooien. Mijn hoofd tolde, het zweet brak mij uit, het was mij angstig te moede. Ik hoorde allerlei stemmen die van ver kwamen en woorden die ik maar half verstond, waaruit ik afwisselend verbazing, verontwaardiging en spot meende op te maken.
Toen gebeurde het: ik raapte de bal op…
‘Hands!’
Afkeurend gejoel bracht mij tot de werkelijkheid terug. De oudere jongens van mijn partij waren met stomheid geslagen, verontwaardigd, boos; de tegenpartij kwam nauwelijks bij van vreugde en leedvermaak.
III
Wat voor karaktertje school er toen al in mij? Ik wilde kennelijk liever iets met mijn handen dan met mijn voeten! Het keepen ging mij dan ook beter af dan het schoppen. Vooral in duiken was ik bedreven: met sierlijke bewegingen wist ik de hoekballen corner te stoten. Toen meneer Korzilius, mijn onderwijzer in de vierde klas, mij eens zo bezig had gezien, wenkte hij mij en zei:
‘Als je zo doorgaat, word je nog wel eens keeper van het schoolelftal!’
Ik voelde mij gevleid en nam mij voor om de beste keeper van de hele school te worden. Elke dag trainde ik wel een paar uur met ons groepje op het kale grasveldje naast school. Maar ondanks al die verwoede pogingen moest ik tot de ontdekking komen, dat mijn keepvermogen meer de schoonheid van het duiken behelsde dan het effectief stoppen van de bal. Ik was niet klemvast genoeg, zo bleek tot mijn grote teleurstelling. Ook meneer Korzilius was het niet ontgaan. Op een keer riep hij me na schooltijd bij zich.
‘Ik heb iets speciaals voor je,’ zei hij goed gemutst (hij wilde het gesprek over voetballen kennelijk nog even uitstellen). Hij ontrolde een groot bedrukt vel papier met daarop een reeks plaatjes die je kon uitknippen. Zij stelden verschillende episodes uit het leven van de heilige Bernadette voor.
‘Ik vraag jou om teksten te bedenken bij deze plaatjes, zodat er als het ware een geïllustreerd verhaal ontstaat. Je hoeft natuurlijk niet alles zelf te bedenken,’ stelde hij me gerust. ‘In de schoolbibliotheek vind je een boek dat heet: Het Lied van Bernadette. De schrijver, Franz Werfel, had ooit de belofte gedaan dat hij een boek over Bernadette Soubirous zou schrijven als hij de oorlog zou overleven. Hij was Jood.’
Ik was verbaasd, ik voelde mij uitverkoren. Er werd iets in mij geraakt, iets wat diep verscholen was in mijzelf en waarvoor ik geen woorden had. Je zou het een bron kunnen noemen die voor mij tot dan toe verborgen was gebleven maar die meneer Korzilius op dat moment in mij aanboorde. Hij rolde het grote vel op en overhandigde het mij.
Een week later kon ik het resultaat van mijn inspanningen aan mijn opdrachtgever laten zien: een schrift met op de linker pagina’s de uitgeknipte afbeeldingen in de juiste volgorde en op de rechter pagina’s de bijbehorende, door mij geschreven teksten. De bijschriften waren kleine verhaaltjes geworden.
Hij bladerde door het werkstuk en lachte tevreden.
‘Helemaal alleen gedaan?’
Ik vertelde hem dat mijn vader mij had geholpen.
‘Alleen genieën putten alles uit zichzelf,’ zei hij. Er verscheen een glimlach op zijn gezicht en hij vervolgde:
‘Ik heb gehoord dat je de leren voetbal met iemand hebt geruild voor een vulpen! Het zal me niks verbazen als je daarmee deze zinnen hebt geschreven,’ zei hij terwijl hij zijn blik liet dwalen tussen mij en het geschrevene.
De ogen neergeslagen, als op heterdaad betrapt, bekende ik schuld.
‘Je hoeft je niet te schamen,’ zei hij en voegde er schalks aan toe: ‘Je zult het nog ver schoppen in deze wereld, als je begrijpt wat ik bedoel.’ Hij knipoogde naar me.
Natuurlijk begreep ik hem. Ik zat immers al in de vierde! De wereld lag aan mijn voeten. Een leren voetbal was mooi, maar macht was niet alles. Ik zou de wereld veroveren. Met woorden.