biografie
Ik ben Tannie van Eck, woon in Oude Tonge waar ik 17 juni 1940 werd geboren. Mijn hele leven, vanaf dat ik kon omgaan met het ABC heb ik niets liever gedaan dan lezen en schrijven. Na de Openbare lagere school in Oude Tonge ging ik naar de ULO in Middelharnis. De woorden van de voorzitter van de eindexamencommissie heb ik altijd onthouden: — Een 9 voor Nederlandse taal op een eindlijst en nog wel voor een meisje uit een streek waar dialect wordt gesproken.—
Verder studeren zat er helaas niet in; Goeree-Overflakkee was nog een eiland en “ergens” op kamers voor een studie was om allerlei redenen niet haalbaar.
Ik kreeg een kantoorbaantje en later een kantoorbaan: administratief beambte op de Technische School in Middelharnis. Toen pas had ik het na mijn ULO-jaren echt weer naar mijn zin. Helaas het Rijk vond dat vrouwen met een dergelijke baan als ze trouwden ontslag moesten krijgen. En zo geschiedde, ik trouwde, werd ontslagen en werd huisvrouw en moeder. Pas in 1988, na mijn scheiding, ging ik weer aan ‘t werk. Alsof het huishouden geen werk is!
Ik ben een aantal jaren correspondente voor – en een maand of acht redacteur van “Ons Eiland” (huis-aan-huis-krant) geweest. In 1995 verhuisde ik naar Vlissingen, waar ik het geluk had weer voor een krant te kunnen schrijven, nu voor “De Scheldebode”. In Vlissingen volgde ik een aantal schrijfcursussen, leerde alles over metrum, jambe, trochee, sonnet, kwatrijn, vrije verzen, haiku, tanka, senryu en sonnet.
Bijna 11 jaar geleden kwamen mijn man en ik naar Oude Tonge, waar we nog altijd wonen. Zoals in ieders leven, veel veranderingen. Wat nooit is veranderd is mijn liefde voor de taal. Momenteel help ik als vrijwilliger vluchtelingen uit o.a. Syrië, Eritrea en Somalië met het leren van de Nederlandse taal. Nu pas begrijp ik hoe moeilijk deze taal is.
Altijd ben ik blijven schrijven, korte verhaaltjes en gedichten. Waarbij ik veel van wat ik in Vlissingen heb geleerd niet toepas. Daarover schreef ik lang geleden het volgende gedicht:
SPREEK ME NIET VAN METRUM
Spreek me niet
van metrum
en zeur niet over rijm.
Jambe, trochee,
sonnet, kwatrijn
‘t mag allemaal zo zijn.
Gebonden verzen,
vrije verzen,
kiest u gerust
een vorm;
ik heb mijn eigen norm.
Haiku, tanka, senryu,
sonnet, gebed
op rijm of dialect.
Wat en hoe u schrijft
‘t verdient meestal
mijn respect.
Als u mij dan maar
vrij laat
te rommelen op papier
en of de komma
goed staat,
ook daarover geen gemier.
Mij gaat het om de inhoud,
die mild mag zijn of vlijm.
Voor mij van meer belang
dan vorm, ritme of rijm.
“Groeten uit ……Helvoirt”, lees ik in de laatste Nieuwsbrief van Frank. Helvoirt, ineens gaat een klepje in mijn hersens open en komen er herinneringen naar buiten.
Helvoirt, ik woonde er drie maanden met mijn vader, moeder, zusje van 6 jaar en opoe. Nee, niet met oma, het was 1953 en kinderen, een enkele uitgezonderd, spraken in ons dorp alleen maar van “opoe.”
Met zijn vijven woonden we in een vakantiehuisje in de bossen van Helvoirt. Een huisje dat “de Mastedöllekens” heette, wat de Denneappeltjes betekent. (ik leerde er een beetje Brabants dialect). Het huisje was gul ter beschikking gesteld door een familie uit Den Bosch, die daar een wasserij dreef. Want gul waren de Brabanders voor ons, slachtoffers van de grote watersnoodramp van 1 februari 1953.
Bij alle ongeluk van die rampnacht mocht ons gezin nog van geluk spreken. Samengebracht in de Brabanthallen (meen ik, het is zo lang geleden) werden we door de organisatie vergeten, of wij stonden niet vermeld in de formulieren. Gezin na gezin vertrok met families, die gastvrij hun huizen openstelden voor de evacué’s. Wij, als laatsten kregen een huisje aangewezen, werden niet ingekwartierd, waren vrij. Later bleek dat het ingekwartierd zijn niet altijd beviel en op zondagen hadden wij altijd bezoek van dorpsgenoten die een dagje onder elkaar wilden zijn. En dan alleen maar over de ramp spraken, de ramp en nergens anders, daar ging het de hele zondag over.
We kwamen er, als “rood”, absoluut onkerkelijk gezin in een katholieke gemeenschap. Helvoirt had een heel kleine Ned. Hervormde gemeente. De dominee bezocht ons één keer en bracht als welkomstgeschenk een klein psalmboekje voor ons mee. Een groot deel van onze bezittingen was door het water vernield, een psalmboekje hadden wij niet in huis. Nee, dan de katholieke bevolking. Zij brachten ons allerlei nuttige zaken tot aan een kluit zelf gekarnde roomboter toe. Tante Sjo, zo werd ze genoemd, woonde in een huisje, meer hutje, naast ons in het bos. Haar vuile, zwarte duimen hadden indrukken achter gelaten in de kluit roomboter. Hoe lief ook van dit oude vrouwtje, mijn moeder kon het niet over haar hart verkrijgen de boter op tafel te zetten en de roomboter, waar we toch al niet mee verwend waren, verdween in de vuilnisemmer.
Ik was bijna 13 jaar en moest na een week bijkomen van alle schrik toch maar naar school. Naar de katholieke school, alleen voor meisjes; de jongensschool lag er tegenover. Ik was het enige meisje dat in de middagpauze buiten het schoolplein mocht. Een plein, verstopt achter een heel hoog hek. Het leverde de jaloezie van sommige meisjes op en vriendschappen met jongens. Ach…13, te groot voor de Merels, te klein voor de kerels, maar jongens waren al wel in mijn beeld.
Nonnetjes gaven ons onderwijs, aardige vrouwen, maar ook hele strenge. Van een herinner ik mij een heel bleek gezicht, van de ander dat ze mank liep. De pastoor kwam een paar keer in de week op bezoek. Dan moesten de meisjes gaan staan en ik wist nooit goed wat te doen. Er werd veel gebeden, elke dag opnieuw. Ik zat in de zesde klas en wat op mijn eigen school in Oude-Tonge een onbekend iets was, hier werd in de zesde begonnen met huishoudelijk onderricht. Ik leerde er koken en de trapnaaimachine bedienen. Heb er heel wat kranten aan elkaar gestikt; de draad brak steeds en oefenen met echte stof werd door de zusters toch te duur gevonden. Zelfs voor mij, die als rampslachtoffertje veel gratis kreeg. Ik kreeg potjes geweckte sinaasappeljam mee naar huis en smakelijk bereide macaroni-schotels. En omdat het vastentijd was, verhuisde veel snoepgoed, bij bezoek van meneer pastoor, uit het kastje van het meisje naast mij in de bank naar mijn kastje.
Ik had ook meer vrijaf, want werd het koper gepoetst in de kerk, elke woensdagmorgen togen de meisjes daarheen, dan werd ook gelijk de kruisweg gebeden. Ik hoefde dan die morgen niet op school te verschijnen.
Van het meisje, dat naast mij in de bank zat heb ik nog altijd een kleine foto bewaard. Kort nadat we in mei weer terug waren in Oude-Tonge kreeg ik een briefje van haar met een pasfoto. Een meisje met prachtige dikke blonde krullen. Achterop de foto schreef ze: ” Truus Scheffers, nu heb ik kort haar”. Tijden veranderden, ook in Brabant. Achterstraat D 59, daar woonde ze. Een “hereneging” uit Helvoirt, kriebelde ze in kleine lettertjes onder haar naam. Zou ze dit zo bedoeld hebben ? Of meende ze “herinnering”? 54 jaar later herinner ik me haar weer, dankzij Groeten…uit Helvoirt.
LAAT MEMORIAM
Adrianus Bruinse 26 november 1941, Machiel Koert 24 mei 1940, Beije Koole 14 oktober 1940, Cornelis van Noord 14 december 1940 en Willempje Knöps 5 december 1939. Vijf namen, vijf verschillende geboortedata. Iets hebben ze met elkaar gemeen: hun sterfdatum is dezelfde, 1 februari 1953.
Vijf klasgenootjes van mij in de zesde klas van de Openbare Lagere School in Oude-Tonge. Natuurlijk noemden wij ze niet voluit bij de naam die op hun grafsteen staat. Voor ons in de klas en voor de meester waren ze Adrie, Giel, Bert, Kees en Willie. Vijf lege plaatsen in de banken van ons klaslokaal. Vijf lege plaatsen die ik nooit heb gezien. Immers, de zesde klas was voor de meeste kinderen het laatste jaar dat ze op de lagere school zaten. Ik kwam pas begin mei terug van ons evacuatie-adres in Brabant en 8 mei kwam ik in de eerste klas van de Openbare ULO in Middelharnis. Zou dat mede een oorzaak zijn geweest dat ik zo weinig aan deze vijf slachtoffertjes heb gedacht?
Het leven ging door, er kwamen zoveel nieuwe dingen op het pad van een 13-jarig meisje. En daarna, ook daarna bleef het vaak druk op dat pad.
Tot februari 2003, toen herdacht werd dat het vijftig jaar geleden was dat het eiland Goeree-Overflakkee werd getroffen en Oude-Tonge meer dan 300 inwoners aan het water moest afstaan. Toen zag ik de stenen op het massagraf pas goed. Zag dat Bert eigenlijk Beije heette, een naam die ik niet kende, dat Willie gelijk met Sinterklaas jarig was en dat Giel maar drie weken ouder was dan ik. En ik zag hem ineens weer voor me, Gieltje met gebreide kniekousen onder zijn altijd korte broek, zelfs in de winter. En z’n steile, bijna witte haar en vrolijke blauwe ogen.
Ik zag die vijf stenen en waar ik in al die vijftig jaar daarvoor niet bij stil gestaan had, dacht ik nu: — Ze hebben nauwelijks geleefd. Nooit kunnen studeren of alleen maar een beetje “verder leren” dan de lagere school, geen baan gehad, niet verliefd geweest, noch verloofd, getrouwd en soms ook weer gescheiden. Zo kort aan het leven geroken, er nauwelijks van kunnen proeven.–
Omdat ik wel de kans kreeg, van heel veel heb kunnen proeven en nog proef en omdat het vijftig jaar duurde eer ik ten diepste besefte, dat ze maar zo kort hebben geleefd, wil ik nu hun namen noemen. De namen waarmee we elkaar aanriepen op het schoolplein: Adrie, Giel, Bert, Kees en Willie.
Twee gedichten met als onderwerp –LICHT—.
1.
‘t Lag niet aan hen,
niet aan wie dan ook,
noch aan de maatschappij,
maar nooit hoorde hij erbij.
Vanaf zijn jeugd altijd alleen,
niets dan leegte om hem heen.
Zo werd hij een man, eenzaam
werkend aan een plan.
En na zeven doden en veel
zwaar gewonden,
(we hielden de ogen niet droog)
concludeerde een psycholoog:
Hij is z’n leven lang gewogen
en steeds te licht bevonden.
Door wie?
De maatschappij
pleit zich vrij.
2.
Het licht is uit en
daar ligt de krant,
zo leer ik mensen
uit een heel ver land.
Uit Syrië,
Eritrea, Somalië
en Iran.
En begrijpen ze hier
dan ook iets van,
van die ch en de g?
Nee.
Waarom vraagt Ismaïd,
vrouw met grote bruine ogen
en parelwitte tanden,
hier gekomen via vele
onveilige landen.
Waarom, vraagt Ismaïd.
Mijn lieve kind, ik weet het niet.
Inburgeren valt niet mee, er is
zoveel meer dan de ch en de g.