Aart Admiraal, 1833-1878
Admiraal, geboren in Goedereede, was in de eerste plaats letterkundige. Hij verdiende zijn geld als onderwijzer en telegrafist. Admiraal eindigde zijn maatschappelijke carrière als directeur van het telegraafkantoor in Schoonhoven, waar hij ook overleed.
De letterkundige Admiraal schreef opstellen, brieven, novellen en romans. In het tijdschrift Eigen Haard verschenen zijn Flakkeesche Vertellingen. Aart Admiraal, die tevens publiceerde onder pseudoniemen als Aramaldi en Bato van de Maas, schreef ook bijdragen voor de tijdschriften Los en Vast, Nederlandsche Spectator, De Dageraad, De Gids, Nederland, Tijdspeigel, Vaderlandsche Letteroefeningen en Omnibus.
Admiraal beklom in zijn geschriften graag de barricaden, bijvoorbeeld voor Multatuli en, als aanhanger van de moderne richting in de kerk, tegen het katholicisme en calvinisme. Tot slot nog enkele titels: Hoe hij koning werd (1863); De vijand der maatschappij (1866), De godsdienst des volks (1869), De laatste Hollandsche minnezanger (1869), Een schoofje distels (1874), Freia, Schetsen en beelden (1875), Oudheden (1878) en Verbranden of begraven (uit zijn nagelaten papieren, 1880). Ook kreeg hij bekendheid door zijn Brieven aan het jonge Nederland, onder het pseudoniem Paulus.