Abraham Matthieu de Rouville, 1813 – 1881
De Rouville, een in Middelharnis geboren en door Thorbecke opgeleide jurist, was aanvankelijk advocaat in Brielle. In 1856 kreeg hij een benoeming tot procureur des Konings in de kolonie Curaçao. Later stond hij te boek als procureurgeneraal en gouverneur van deze kolonie. In de laatste functie kreeg hij in 1871 ontslag na een smokkelkwestie, waarbij hij niet doortastend optrad.
Als procureur des Konings was hij ambtelijk lid van den Kolonialen raad. De vrijlating der slaven kwam in deze tijd (1 juli 1863) tot stand. De Rouville was betrokken bij de invoering van nieuwe wetboeken, naar het voorbeeld van de wetten in het moederland. In het tijdschrift Themis (1864) had hij over dit onderwerp ‘Eene stem uit de verte’ laten horen. Vervolgens kon hij als gouverneur meewerken aan de invoering van de nieuwe wetgeving (per 1 mei 1869).
In 1848 schreef hij Het voorstel van het tijdelijk ministerie tot bezuiniging in het regtswezen, getoetst aan de belangen eener goede regtsbedeeling; in 1851 Gedachten over eene nieuwe wetgeving van militair strafregt voor de Nederlandsche land- en zeemaqt en de schutterijen, met eene proeve van een eerste boek van een militair strafwetboek.
Ook zijn andere geschriften zijn voornamelijk juridisch van aard, hoewel hij ook wel vlugschriften maakte over maatschappelijke kwesties. Enkele titels, naast de opstellen die hij schreef voor Themis, waaraan hij als medewerker was verbonden: De vraag van regt in de zaak van het Nederlandsche schip, De jonge Albert, kapitein van der Zee.
De Rouville overleed in 1881 in Den Haag. Hij was na zijn ontslag verontwaardigd teruggekeerd naar Nederland.