Gerardus Samuel van Krieken
1800-1843
Een schoolmeester-dichter in Oude Tonge
Door J.L.Lokker
Op een voorjaarsveiling in 2011 kocht ik een verfomfaaid boekje dat mijn aandacht trok omdat de toponiem Oude Tonge op de kaft stond. Eenmaal ingezien bleek het een dichtbundeltje te zijn waarvan diverse gedichten een link met het genoemde dorp hadden. Dit was reden om het aan te schaffen en toe te voegen aan de bibliotheek van het Streekarchief te Middelharnis. Eva Lassing had jaren geleden al eens onderzoek naar de schrijver gedaan en de resultaten daarvan in het Eilanden-Nieuws van 29-11-2002 gepubliceerd. Van haar zijn de biografische gegevens en en de afbeelding van het portret.
1. Het boekje: beschrijving uiterlijk en inhoud
Op de kaft staat de volgende tekst te lezen:
“Gedichten van Gerardus Samuel van Krieken
In leven Schoolonderwijzer te Oude Tonge, uitgegeven ten voordele zijner weduwe en 7 minderjarige kinderen.
Te Rotterdam, bij de Wed. Ph. Tuinzing en zoon. 1844. Gedrukt bij D.J.Mensing, te Rotterdam.”
Het boekje is in redelijke staat wat de binding betreft, maar helaas is de papieren rug versleten, evenals het bruine gegomde papier waarmee men dit heeft getracht te repareren, zodat het kartonnen voorplat niet meer met het achterplat verbonden is. Voor- en achterplat zijn gemaakt van het in die tijd veel gebruikte zachte grijzige karton en beide voorzien van papier met geometrische randversiering, waarin op het voorplat de titeltekst staat afgedrukt (afb. 1) en op het achterplat een vignet voorstellende een lier versierd met eikenblad en bloemranken als zinnebeeld van de dichtkunst.
Dat het verplakte papier aan de randen is beschadigd laat zich voorstellen, maar de voorstellingen en de tekst zijn er gelukkig goed van afgekomen. Aan het binnenwerk van het boek mankeert op wat rafeling aan de bladranden eigenlijk niets. Een aardig detail vormt een rond ex libris prentje 1), dat aan de binnenzijde van het kaft geplakt is, met de naam F.H.M. Ouwerling (afb. 2). Het vertoont de naam in de voor het 1e kwart van de 20e eeuw zo karakteristieke neo-gothische letters en een wapenschild met versierselen, toebehorend aan Frederik Hendrik Marie Ouwerling (1883-1960), sinds 1916 ambtenaar ter secretarie van Tilburg en later ook gemeentearchivaris aldaar. Het boekje behoorde eens tot zijn uitgebreide bibliotheek, die deels in de jaren 1960 en 1961 geveild is, waaronder dus waarschijnlijk ook dit bundeltje, maar die deels ook in Tilburg bewaard wordt in het Regionaal Archief Tilburg en in het Brabants Historisch Informatie Centrum. Zijn motto was: Vita sine libris mors et (een leven zonder boeken is als dood zijn) 2).
Het boekje meet 23x14cm en telt 121 pagina’s, voorafgegaan door een schutblad, een titelblad, vier pagina’s voorwoord en gevolgd door een bladzijde met errata en twee bladzijden met de inhoudsopgave.
Het Voorwoord is van J.Schreuder Nz, die de overleden auteur “mijn dierbaren vriend” noemt. Hierbij kan dus vastgesteld worden, dat hij niet dezelfde is als de vriend uit het gedicht op blz.103 en 4, die F…. ….R genoemd wordt, waarbij de F staat voor de eerste letter van de voornaam en de R voor de laatste letter van de achternaam. Mogelijk betreft het Jacob Schreuder Nicolaaszoon, die op 11-02-1802 in Rotterdam wordt gedoopt en blijkens zijn huwelijksakte in 1825 onderwijzer en dus een collega van van Krieken is 3).
Hij bekent het persklaar maken van de gedichten van zijn vriend een niet gemakkelijke opgave te vinden, maar meent zodoende de achterblijvende weduwe en kinderen te kunnen helpen. Ook legt hij enige verantwoording af voor de door hem gevolgde methodiek bij het redigeren en bedankt “den talrijken intekenaren” 4) en anderen die zich voor de familie van zijn vriend verdienstelijk maakten.
2. De levensloop van Samuel Gerardus.
Hij werd als tweede kind van vier op 18-05-1800 te Rotterdam geboren en aldaar op 15-06-1800 gedoopt. Hij werd onderwijzer en trouwde op 26-11-1823 met de even oude Haagie Ringlever. Drie dagen later, op de 29ste schreef hij zijn gedicht “In het Stamboek van mijn Vriend,…”, waarin hij afscheid van F… …R neemt en hem verzekert hem en zijn gezin nooit te zullen vergeten. Dan vertrekt hij met zijn vrouw naar Oude Tonge, waar hij in oktober voorafgaand tot onderwijzer was benoemd. Ze vestigden zich op de Voorstraat waar sinds 1807 de school gevestigd was op de plek waar nu het “oude politiebureau” staat.
Het pand was zowel onderwijzerswoning als school en het enige lokaal moet met name in het winterhalfjaar overvol zijn geweest als de kinderen die ’s zomers op de akker mee moesten helpen ook naar school konden.
Het woongedeelte raakte in de loop der jaren eveneens steeds voller, want de van Kriekens kregen vier zoons en drie dochters en ook een dienstbode en een hulponderwijzer vonden er onderdak. Mede op aandringen van burgemeester C. Anemaet en schoolopziener B. Boers werd in 1841 besloten tot de bouw van een nieuwe school met drie lokalen aan de Nieuwstraat, waarvoor de burgemeesterszoon Simon Eland Anemaet het jaar daarop de eerste steen mocht leggen. Aan de overkant van de straat, op nr. 17, kwam een geschikte onderwijzerswoning te koop, die tot 1952 dienst gedaan heeft als woning voor het hoofd van de openbare school in Oude-Tonge.
Van Krieken nam zijn beroep uiterst serieus, waarover later meer en in de loop van de 20 jaar die hij in dienst was is hij gedichten blijven schrijven, zo’n 21 in getal, waarvan er 13 gedateerd zijn. We proberen verderop uit de vorm en de inhoud van zijn gedichten nog iets dichter bij de man en zijn functioneren in de dorpsgemeenschap te komen.
Na zijn dood vertrekken de weduwe en haar kinderen naar Rotterdam en Haagie, intussen Agatha genaamd, wordt in de burgerlijke stand omschreven als “schoolhouderesse” wonend aan de Jan van Loonslaan. Diverse van haar kinderen treden in het spoor van hun vader en gaan het onderwijs in.
Of hij zijn gedichten ooit voor publicatie bedoeld heeft, weten we niet, wel dat dit na zijn dood op 28 oktober 1843 toch gebeurd is, met de bedoeling zijn achtergebleven gezin financieel te steunen 5).
Dat het bundeltje op Goeree-Overflakkee op z’n minst enige bekendheid heeft gehad blijkt uit een vermelding in “Goedereede en Overflakkee” pag. 163 e.v. waar het gedicht “De Talenten” staat afgedrukt 6).
lees hier het vervolg van dit artikel
De verloren zoon
O, Christen, door schuldgevoel neergedrukt,
Niet hooploos het hoofd meer ter aarde gebukt,
Maar vrolijk ten Hemel geheven:
Gods liefde, door eeuwen noch grenzen bepaald,
En eenmaal door Jezus zoo treffend gemaald,
Staat, U tot vertroosting, beschreven!
Twee zonen, in aanleg en aard ongelijk,
Bezat zeker vader, in goederen rijk,
Maar rijker in edele deugden;
En wat ook de wereld bekoorlijks bezat,
Geen eere, geen aanzien, geen roem en geen schat,
Die reiner zijn hart ooit verheugden.
En de oudste dier zonen was braaf van gemoed:
De deugd bleef hem dierbaar en ’t was hem steeds zoet,
In ’t voetspoor zijns vaders te wandlen;
De jongste, schoon even als hij onderrigt,
Verachtte de deugd en verzaakte zijn’ plicht,
Om slechts eigendunk’lijk te handlen.
En ’t daaglijksch bedrijf is hem spoedig tot last;
Voor zich keurt hij reizen en trekken gepast:
Hij wenscht dus slechts midd’len in handen,
En vraagt aan zijn’ vader ’t geen erflijk hem hoort,
Ontvang het, neem afscheid en spoed zich nu voort
Naar ver afgelegene landen.
en dan volgen nog 16 verzen
Jagerslof
Wakkre mannen, fiere helden, dappre jagers, vol van moed!
Waardig nakroost van vorst Nimrod! zonen van het echte bloed!
Dikwerf heb ‘k uw daân bewonderd, en, in ’t stille van mijn’ geest
Lof gebragt aan de eedle diensten, die ge aan ’t menschdom vaak beweest;
Maar, met schaamte moet ik ’t zeggen: ‘k heb nog nooit de loftrompet
U ter eere en dank geblazen, noch uw’ roem uiteen gezet;
Doch nu kan ‘k niet langer zwijgen, – spreken moet ik, wie ’t ook laak’,
Prijzen wil ik, rijmen zal ik, schoon ’t ook wal noch kanten raak’,
Wat mij jaar en dag op ’t hart ligt, moet en zal er eindlijk uit,
En ik wil uw glorie zingen op mijn zwakke, ontstemde luit.
en zo gaat het nog even verder
3. Zijn dichterschap en opleiding.
a. De indeling van de gedichten in 3 groepen
De indeling in drie categorieën is waarschijnlijk door de samensteller J.Schreuder tot stand gebracht en in zijn voorwoord verzucht hij dat de taak van uitgever van gedichten zwaarder is dan menigeen denkt. Op enkele kleine onvolkomenheden na die zijn vriend over het hoofd had gezien, heeft hij de gedichten gepubliceerd zoals hij ze vond. Hij groepeert de nagelaten gedichten in “Bijbelse Tafereelen”, “Gemengde Stukken” en “Gelegenheidsverzen”.
De “Bijbelse Tafereelen” bevatten de volgende vijf gedichten: 1. “Petrus bevrijding uit de gevangenis” (1834), 2. “De Talenten” (1836), 3. “De verloren zoon”, 4. “De onverbiddelijke schuldeischer” (1824), 5. “De voetwassching” (1829). Niet alle gedichten waren gedateerd en Schreuder heeft alleen in de “Gelegenheidsverzen”, die allemaal gedateerd waren een tijdsvolgorde aangebracht.
De “Gemengde Stukken” omvatten negen gedichten en wel: 1. “De Menschlievendheid” (1832), 2. “De Christelijke Negerslaaf”, 3. Het levenseinde van Hugo de Groot” (1825), 4. “Hermanus Boerhave”, 5. “De voorbeeldige onderwijzer”, 6. “Jagerslof” (1835), 7. “Het uithangbordje”, 8. “Voltaire en de Page”, 9. “Het geluk der Ouderen in de ontwikkeling der zielsvermogens hunner kinderen”.
De “Gelegenheidsverzen”, zeven in getal, zijn voor de historisch geïnteresseerde lezer het belangwekkendst, omdat daarin personen en zaken worden vermeld, waarover verdere naspeuringen zijn te doen. Het zijn: 1. “In het stamboek van mijnen vriend, den WelEd. Heer F…. ….R” (29-11-1823), 2. “Bij de geboorte van mijn Dochtertje, den 3den Mei 1825”, 3. “Aan den WelEd. Heer en Mevrouwe P.N.J. Lette Anemaet, bij het overlijden van hun teedergeliefd eenigst kindje, den 11den van Lentemaand 1834”, 4. Aan den WelEerw. Zeer Geleerden Heer J.J. Le Roy, op den feestdag zijner vervulde 40 jarige Evangeliedienst den 27sten Julij 1834”, 5. “Aan den WelEd-Heer en Mevrouwe P.N.J. Lette Anemaet, bij de bediening des H. Doops aan hun kindje, den 22sten Mei 1836”, 6. “Aan den WelEerw. Zeer Geleerden Heer J.J. Le Roy, bij de plegtige gedachtenisviering zijner 25 jarige Evangeliedienst, in de Hervormde Gemeente te Oude Tonge, den 4den November 1838”, 7. “Aan den Edel Achtbaren Heer C. Anemaet, P. Zn., op den feestdag van Zijn Edel Achtbaar 25 jarig bestuur als Burgemeester te Oude Tonge, den 1sten April 1842”.
b. Inventarisatie van de gebruikte versvoeten en rijmschema’s
Alle gedichten zijn gemaakt met behulp van eindrijm, iets wat in de westerse dichtkunst vòòr de 20e eeuw te doen gebruikelijk was.
Zonder aan literaire kritiek te willen doen, ben ik benieuwd of er met behulp van enkele objectieve criteria is vast te stellen of we bij deze schoolmeester te maken hebben met een rijmelaar, met een dichter of met een kundige dichter. Het proberen vast te stellen of hij al dan niet een goede dichter was, valt onder het kopje “literaire kritiek” en daar waag ik me hier niet aan.
Het vaststellen of iemand een rijmelaar of een dichter is, is objectief mogelijk als we letten op zijn dichtkundige technieken. Van belang zijn dan de verscheidenheid in soorten versvoeten*1, het aantal versvoeten per regel, het al dan niet gebruiken van zogenaamde “stoplappen”- woorden gebruikt ten behoeve van het passend maken van de versvoeten -, geforceerde afkortingen gemaakt voor hetzelfde doel en het gebruiken van een grotere of kleinere verscheidenheid aan rijmvormen*2 en/of rijmschema’s*3. Ook heb ik gelet of de ontwikkeling van het “verhaal” of de gedachtegang op een natuurlijke, vloeiende en economische wijze gestalte was gegeven. Met “economisch” bedoel ik: zonder omhaal van woorden die gemist kunnen worden en die alleen dienen om metrum *4 en rijm te laten kloppen – de eerdergenoemde stoplappen – en zonder allerlei uitwijdingen die slechts de gewichtigheid van de dichter en van zijn onderwerp moeten benadrukken.
Eveneens zal een kundige dichter behalve een uitgebreide woordenschat ook een uitgebreid aantal rijmwoorden gebruiken zonder telkens dezelfde te bezigen en te vervallen in reeds meermalen gebruikte uitdrukkingen en vergelijkingen. Verder moet hij de stemming van zijn gedicht, b.v. ernstig, verheven, gedragen, anekdotisch, grappig, opgewekt enz. en de gebruikte versvoet, het aantal versvoeten per regel en het rijmschema op elkaar afstemmen. Zo zien we bij van Krieken dat hij voor de in verheven stemming genoteerde gedichten b.v. betreffende het overlijden van een kindje van de familie P.N.J. Anemaet en voor “In het Stamboek van mijnen vriend, den Heer F… …R” de alexandrijn gebruikt, een regel met een lengte van 6 jambische versvoeten*5, het traditionele medium voor hooggestemde poëzie.
De hierboven genoemde criteria, losgelaten op de 21 gedichten, leverden de volgende gegevens op:
– van Krieken gebruikt 15 maal de jambische versvoet, 4 maal de trochee*6 en 2 maal de amfibrachys*7.
Dat klinkt misschien als hogere poëzie wiskunde, maar in feite betekent het dat hij van de beschikbare zeven soorten versvoeten er slechts 3 gebruikt, waarbij aangetekend moet worden dat door alle tijden bij alle dichters de jambe de meest populaire versvoet is. Hij loopt in zijn voorkeur voor de jambe dus hooguit in de pas van de conventie.
– Hij heeft een mooie variatie in de lengte van zijn regels, want we zien regels van 3,4,6 en 8 versvoeten. Bovendien gebruikt hij goed passend bij zijn rijmvormen zowel mannelijk als vrouwelijk rijm*8, waarbij in 6 van de 21 gedichten alleen mannelijk rijm en in de overige 15 zowel het een als het ander voorkomt. Door middel van het vrouwelijk rijm, waarbij de regel dus een extra – onbeklemtoonde – lettergreep krijgt, weet hij een bepaalde cadans in zijn gedicht te brengen. Ook zien we hem twee van zulke gepaard rijmende regels gebruiken om de coupletten van b.v. “Petrus bevrijding uit de gevangenis” af te ronden.
– Op het gebruik van stoplappen, of ongebruikelijke af- en inkortingen van woorden om het aantal lettergrepen van zijn regel kloppend te krijgen, is van Krieken niet meer dan gebruikelijk bij zijn tijdgenoten te betrappen. De afkorting van “‘k” voor ik en de inkorting van loffelijk tot “lof’lijk” e.d. zijn zo algemeen aanvaard, dat daarop geen aanmerking gemaakt kan worden. Wel komt deze onhebbelijkheid vaker voor in de categorie Gelegenheidsverzen, waardoor men moet concluderen dat deze gedichten wel hoogdravender van toon, maar qua dichtkunst van lager niveau zijn. Van Kriekens tijdgenoten zouden deze conclusie overigens vast niet onderschrijven!
– In zijn gebruik van rijmvormen is van Krieken heel inventief en beperkt hij zich niet tot het gebruik van de allerbekendste zoals: gepaard rijm*9 (8x), gekruist rijm*10 (3x) en omarmend rijm*11 (2x), maar gebruikt hij in zijn gedichten in coupletvorm*12, 5x een apart rijmschema en herhaalt hij een van deze in nog drie andere gedichten.
– Wat de economie van zijn verhaaltrant betreft moet hem zeker een pluim op de hoed worden geplaatst, want hij wikkelt zonder omwegen af wat hij te zeggen heeft. Zelfs in beschouwende gedichten als “De Menschlievendheid” en “De Voorbeeldige Onderwijzer” krijg je niet de indruk aan het lijntje te worden gehouden: het gaat ook ergens over.
– Over zijn woordenschat kan opgemerkt worden dat die heel ruim en gevarieerd is en dat de souplesse waarmee hij die hanteert wijst op een belezen man, die het werktuig van het woord met vaardigheid hanteert. In het gebruik van zijn rijmwoorden weet hij te voorkomen dat hij opvallend in herhaling treedt, iets wat hij overigens in zijn algemene woordkeus en beeldgebruik ook weet te vermijden.
Samenvattend kunnen we concluderen, dat we te maken hebben met een liefhebber van poëzie, die zich goed bewust was van de technieken die dichters gebruiken en die ze zelf ook in een breed spectrum kon hanteren. Zijn dichtvaardigheid is beslist goed te noemen.
c. Opleiding en ambitie
Wat zijn opleiding betreft tasten we in het duister. Het feit dat hij schoolmeester was hoeft in de eerste helft van de 19e eeuw niet te betekenen dat hij hooggeschoold was: onbekwame, laagopgeleide leerkrachten waren zeker op dorpsschooltjes geen uitzondering. Gezien echter het bovenstaande moet hij zich in de Nederlandse taal grondig verdiept en zich in de literatuur breed hebben ingelezen.
Via een van zijn beschouwende gedichten, “De voorbeeldige onderwijzer” komen we toch iets meer te weten over zijn opleidingsniveau.
Hij begint met te zeggen dat het schoolmeestersambt weliswaar een nederig ambt is, maar dat hij het onderwijs zulk een belangrijke taak vindt, dat hij daarvoor een hogere status niet ambieert. Daarna begint hij op te sommen welke kennis in zijn ogen naast morele geschiktheid een onderwijzer behoort te bezitten. Daarbij noemt hij een groot aantal beroemde namen op het terrein van diverse vakken waarin hij de kinderen onderwijzen wil.
Een citaat ten voorbeeld:
”Ook ’t licht der Algebra en Meetkunst is hem helder,
Ontstoken door ’t vernuft van Steenstra en de Gelder,
Provily, Nieuwenhuis, van Bemmelen of Knoop. –
En twijfelt niet of hij den Taalhof trouw door kroop,
Daar hem de Jager, Weiland, Siegenbeek en Kinker
Behoen voor dwalen, zoo te rechter als te linker.”
Hij is er zich van bewust dat het niet volstaat om een encyclopedische kennis te bezitten, maar dat het ook nodig is met “een effen, kalm gemoed, gezond verstand” en “een taai geduld en vreugde in kind’ren” zijn pupillen te benaderen en daartoe heeft hij zijn licht opgestoken bij de pedagogen die in zijn tijd in zwang waren, want:
“Bevreesd, dat hij één hart ooit kwalijk leide of schonde,
Pleegt hij bestendig raad met Ewald, van der Ende,
Met Overberg, Niemeijer, Pestalozzi, Floh,
Met Brugsma, Prinsen, Hergenröther of Rousseau.”
Een ware stoet van autoriteiten op diverse vakgebieden worden door hem opgesomd en als het zo is dat hij kennis genomen heeft van wat deze heren geschreven hebben, dan hebben we hier te maken met een ontwikkeld man.
4. Zijn plaats in de dorpsgemeenschap.
Door zijn beroep behoorde van Krieken tot de notabelen van het dorp met dien verstande, dat men hem op straat net als de dominee, de notaris, de dokter en de burgemeester hoorde te groeten, maar van de genoemde dignitarissen bungelde de schoolmeester qua aanzien en salaris wel onderaan. Om zijn inkomen aan te vullen had de schoolmeester bijbaantjes, waarvoor vergoedingen werden betaald, zoals koster, voorzanger/voorlezer in de kerk, klokkenluider, aanspreker enz. Dat hij zulke kerkelijke nevenfuncties had blijkt uit het feit dat voor zijn aanstelling de ambachtsheer en het dorpsbestuur maar ook de kerkenraad het oneens waren bij wie de benoemingsbevoegdheid lag.
Toch had hij het financieel niet slecht met een jaarinkomen van 1100 gulden en vrij wonen 7). Bovendien was hij een intellectueel, iemand met wie de andere notabelen op voet van gelijkheid van gedachten konden wisselen. Daarbij geeft hij in veel van zijn gedichten blijk van een ernstig te nemen godsvrucht, een oprechte levenswandel, een wil om zich in dienst te stellen van het volk, inzonderheid van de jeugd van Oude Tonge en een goede kijk op wat de mensen beweegt. Wat uit zijn gedichten te proeven is zal hij mogelijk als persoon ook hebben uitgestraald. Als dat zo was zal hij ongetwijfeld een geaccepteerd lid van de Oude Tongese de bovenlaag geweest zijn. Dit beeld wordt bevestigd bij het lezen van de vijf hierna genoemde gedichten.
Blijkens het op 3/11/1835 gedateerde “Jagerslof”, was hij op de maaltijd van het St. Hubertsfeest te Dirksland uitgenodigd. Of hij zelf het jachtgeweer hanteerde weten we niet, maar het is niet onmogelijk, want op een lijst van voorgedragen officieren van de landstorm zien we hem in de rang van 2e luitenant kwartiermeester 8). Namen van tijdgenoten worden helaas in dit gedicht niet genoemd. Het gedicht dat hij tijdens het diner heeft voorgelezen is een hoogdravende lofzang – een van zijn mindere gedichten naar mijn smaak – op het jagersgebeuren en was opgedragen aan “de Jagers van Flakkée”. Op een gegeven moment komen we een regel tegen die luidt:
“Viert, na twee en twintig jaren, ’t Sint Hubertsfeest gul en vrij!”
Teruggerekend van 1835 komen we dan op 1813, het jaar dat Napoleon te Waterloo werd verslagen.
Tijdens de Franse overheersing werden in de geest van de door de Revolutie gepreekte gelijkheid onder andere de Heerlijke rechten afgeschaft, waarvan het jachtrecht er één was. Omdat St. Hubertus de schutspatroon van de jagers was luidde zijn naamdag (drie november) de jacht in.
De locatie van het feest is ook bekend, want zegt hij tegen het eind:
“Laat uw vreugdezangen klinken, dat het Melissantsche huis
op zijn grondvest schudde en daver’van uw vrolijk feestgedruis”
Met dit huis zal het gemeentehuis van Melissant bedoeld zijn, dat op een steenworp afstand van de Dirkslandse dorpskern gevestigd was aan de Oosthavendijk. Op grond van de gemeente Onwaard, die met Roxenisse en Melissant dezelfde burgemeester deelden, dat wel.
Een ander feit dat wel past bij het voeren van een zekere staat is dat hij het zich kan veroorloven een portret van hemzelf (afb. 3) en zijn vrouw te laten schilderen bij de rondreizende schilder Berend Kunst 9), net als de echtparen Le Roy, Anemaet, Van Loveren, Bezemer, Troost, Oomens en mevrouw Mijs met haar kleindochter. Daarnaast hield hij nog geld over om een aandeel van fl.100 te kopen in de staatslening van 1832 10).
Veel persoonlijker zijn de gedichten die aan met name genoemde personen zijn opgedragen. Twee daarvan gedenken een ambtsjubileum van Ds. J.J. le Roy. Het eerste betrof zijn 40-jarig jubileum als predikant (1834) en het tweede zijn 25-jarig jubileum als dominee van Oude Tonge (1838). Helaas zijn beide lofdichten lyrisch van aard en niet verhalend, zodat er geen enkel historisch feitje uit te putten valt.
Deze Jacobus Johannes werd in 1771 in ’s-Gravenhage geboren en studeerde in Leiden behalve godgeleerdheid ook logica, metafysica (filosofie), natuur- en sterrenkunde. Intellectueel gezien had hij kennelijk een brede belangstelling en een levendige geest die hem aanzette tot het schrijven van een menigte aan boeken en traktaten. Zijn eerste boek verscheen in 1806 en zijn laatste in 1846, vier jaar voor zijn dood op 17 november 1850 en nauwelijks verstreek er een jaar dat hij geen publicatie het licht deed zien 11).
Voor hij naar Oude Tonge beroepen werd was hij predikant in St. Anthoniepolder van 27-07-1794 tot 13-05-1804 en in Sprang tot 07-11-1813 12).
Hij schreef niet alleen maar prekenboeken zoals vele van zijn collega’s, maar publiceerde voornamelijk op het terrein van de filosofie met betrekking tot godsdienstige vraagstukken. F. Sassen noemt hem een Kantianist van de rechtervleugel, een groepering die de rechtzinnige Reformatorische belijdenis aanhing. Twee willekeurige titels uit zijn omvangrijk oeuvre zijn “Het menschelijk kenvermogen volgens de beginselen van Kant” (Dordrecht, 1821) en “De wijsbegeerte beschouwd naar haren vorm en inhoud” (Groningen 1842) 13).
5. Zijn band met de regentenfamilie Anemaet.
Zeer persoonlijk van aard zijn de beide gedichtjes die van Krieken voor het echtpaar Lette Anemaet schreef. Het ene uit 1834 beweent de dood van hun enig kind, een meisje dat Mimi heette en in het andere uit 1836 bejubelt hij het feit dat God het paar nogmaals een dochtertje geschonken heeft dat opnieuw die naam draagt. Dit laatste gedichtje van slechts 8 alexandrijnen heeft van Krieken blijkens het bijschrift ex tempore geschreven, d.w.z. voor de vuist weg.
Pieter Nicolaas Johannes Anemaet was de zoon van Sebastiaan Hendrik Anemaet en Maria Johanna Arnoldina Lette en werd op 16-07-1809 in Nieuwe Tonge geboren. Zijn moeder overleed al op 21 jarige leeftijd en om haar te gedenken voegde Pieter later haar achternaam aan de zijne toe. Hij was rentmeester, lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland en volgde zijn vader op als burgemeester van Nieuwe Tonge. In 1832 huwde hij Pieternella Hoogwerff de Clercq en kreeg met haar 6 kinderen, waarvan er 4 jong stierven. Het is voor hun eerste kindje dat van Krieken zijn klaagdicht schreef en een jubeldicht voor het tweede. Hij overleed in 1868 te Brielle.
Zijn oom Cornelis, geboren op 07-10-1787 en één jaar jonger dan vader Sebastiaan Hendrik, was notaris te en burgemeester van Oude Tonge van1817 tot 17-01-1850, toen hij de laatste functie moest neerleggen omdat een wet uit 1842 bepaalde dat het notariaat niet verenigbaar was met een andere publieke functie. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Simon Eland Anemaet, die net als zijn neef Pieter de achternaam van zijn moeder voor de zijne plaatste.
Cornelis trouwde met Elisabeth Simonda Hendrika Eland en samen kregen zij twee dochters en drie zonen die in tegenstelling tot het kroost van neef Pieter allen volwassen werden.
Op 1 april 1842 werd het feit gevierd dat hij 25 jaar lang burgervader was en voor die feestelijke gelegenheid droeg van Krieken zijn lofdicht aan hem op, waaruit enkele citaten volgen die aan het leven raken van enkele in dit artikel genoemde personen.
“Uw Gemeente, Uw Gade en kindren bleven vrij van ’t smartlijk leed,
Dat, niet ver van hier, reeds twee maal bittre tranen vloeijen deed.”
In deze regels verwijst hij vrijwel zeker naar het gezin van neef P.N.J. Lette Anemaet.
“Eerlang rijst op d’eersten grondsteen, door uw’oudsten zoon gelegd,
Een gesticht, welks doel en schoonheid U onwelkbre lauwren vlecht!…”
Hier wordt verwezen naar de bovengenoemde eerste steenlegging.
“En als ge eenmaal, zad van dagen, naar het uur der ruste smacht,
Zij de dood voor U een engel, die U vriendlijk tegenlacht!
Dan voltooije een uwer zonen ’s Vaders werkkring en beleid;
En, terwijl uw teedre gade bij uw lijkbus snikt en schreit,
Beitlen liefde en dankerkentnis op uw dierbaar grafgesteent:
”Nog te vroeg, schoon grijs van jaren, werd zijn dood door ons beweend!””
Hoe profetisch was de op drie na laatste regel, maar hoe schrijnend de laatste drie! Cornelis overleed op 5 december 1851, 64 jaar oud, en werd beweend door zijn gezin dat, toen de boeken geopend werden, zag dat het berooid was achtergebleven. Hij liet torenhoge schulden na ten belope van 56.000 gulden, die niet alleen zijn gezin maar ook vele anderen troffen. Met de activiteiten uit de laatste twee regels zal het dus zo’n vaart niet hebben gelopen 14).
Verklaring van enkele literaire termen:
1. versvoet – een aantal (meestal 2 of 3) lettergrepen met een bepaald patroon van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen (zie 5, 6 en 7 voor enkele van de meest gebruikte)
2. rijmvorm – (ik beperk me tot eindrijm) gelijkheid van klank in de laatste beklemtoonde klinker en de daarop volgende medeklinkers van een woord, die ook weerklinkt in een van de volgende regels. Zie 9, 10 en 11.
3. rijmschema (zie ook 12) – een gedicht dat in coupletten is verdeeld en een apart, in elk couplet herhaald, vast patroon van rijmregels vertoont, b.v. de volksballade met coupletten van 4 regels met afwisselende regels van 4 en 3 jambische versvoeten (zie 5) en het rijmschema a – b – c – b. Voorbeeld uit deze bundel, pag. 57 e.v. “Het levenseinde van Hugo de Groot”
“Wat baat geleerdheid, roem en eer,
Wanneer de dood ons wenkt,
Indien ’t geloof aan Gods gena’
Geen troost aan ‘t harte schenkt!”
4. metrum – versregels waarin versvoeten zijn gebruikt
5. jambische versvoet – versvoet van 2 lettergrepen, waarvan de 1e onbeklemtoond en de 2e beklemtoond is.
6. trochee – idem, maar net andersom: 1e onbeklemtoond en 2e
7. amfibrachys – een onbeklemtoonde lettergreep, dan een beklemtoonde en weer een onbeklemtoonde. Eenmaal door van Krieken gebruikt in “De onverbiddelijke schuldeiser” (zie 8).
8. mannelijk en vrouwelijk rijm – in mannelijk rijm eindigt de regel met een beklemtoonde lettergreep, in vrouwelijk rijm met een onbeklemde. Een voorbeeld uit “De Talenten”: “Wat doet nu de derde? Betreedt hij hun spoor?
Helaas! Hij kiest rampvolle paden:
Ondankbaar en wreevlig, wangunstig en snood,
Miskent hij wat pligt en belang hem gebood,
En laat door zijn dwaasheid zich raden.”
Regel 2 en 5 vertonen het vrouwelijk rijm. Het rijmschema is a – b – c – c – b
9. gepaard – twee opeenvolgende regels rijmen op elkaar: a – a – b – b
10. gekruist – regel 1 rijmt op 3, regel 2 rijmt op 4 enz.: a – b – a – b
11. omarmend – regel 1 rijmt op 4, regel 2 rijmt op 3 enz.: a – b – b – a
12. couplet – een verdeling van het gedicht in een bepaalde – meestal regelmatige – hoeveelheid regels, vaak met een eigen rijmpatroon (zie 3) of een andere rijmvorm (zie 9,10 en 11)
Noten:
1) Familiewapens in de Nederlanden www.wazamar.org
2) Wikipedia
3) Digitale stamboom Rotterdam, www.gemeentearchiefrotterdam.nl
4) “Gedichten van Samuel Gerardus van Krieken…” bladz. VII
5) De gegevens in paragraaf 3 zijn ontleend aan het artikel “Gerardus Samuel van Krieken, schoolmeester- dichter” in het Eilanden-Nieuws van 29-11-2002, door Eva Lassing- van Gameren.
6) “Beschrijving van het eiland Goedereede en Overflakkee, zijne wording en zijn voortbestaan tot op heden”, J.v.d.Waal en F.O.Vervoorn, Sommelsdijk, W.Boekhoven, 1895.
6) ibidem
7) Gem.arch. Oostflakkee inv.nr. 2085, Ingek. Stukken 1833. Lijst voorgedragen officieren landstorm.
8) zie noot 5.
9) ibid.
10)”Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek” dl.10, pp. 843,844 en 845.
11) www.biografischportaal.nl
12) “Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland tot het einde van de 19e eeuw”, pp. 293 en 294, Ferd. Sassen, Elsevier, Amsterdam/Brussel,1959.
13) Voor biografische gegevens in paragraaf 5 is vrijelijk geput uit: “Villa “”Nella Tient” – huisvlijt van een burgemeester”, E. Lassing-van Gameren, “De Ouwe Waerelt” nr.24, p.5 e.v.
__________________________________________________________________________________________
Van een huidig familielid kregen wij de foto’s van deze brief toegestuurd. Interessant genoeg om hier te plaatsen: