Rudolf van Reest

Een éénling op Flakkee ‘Gebondenen’.
Rudolf van Reest en zijn band met Flakkee.

Door: H.J. Goosens

De schrijver
Rudolf van Reest, pseudoniem van Karel van Spronsen, soms afgekort als R. v. R., werd in april 1897 in Rotterdam geboren. Hij overleed in november 1979 in Groenekan. Van Spronsen kwam in 1918 naar Flakkee, hij trad in dienst bij een gemeentelijk distributiekantoor in Melissant. In 1922 werd hij (hoofd)redacteur-verslaggever van het antirevolutionaire orgaan ‘De Maas- en Scheldebode’. Als journalist ontmoette hij veel mensen en bouwde hij een netwerk op. De Flakkeese romans van Rudolf van Reest waren en zijn(?)omstreden. Van Reest was lid van de Gereformeerde Kerken en overtuigd neo-calvinist. Zijn Flakkeese boeken leidden tot een hevige controverse met de ‘bevindelijk gereformeerden’, door van Reest ‘de mystieken’ genoemd. Als romanschrijver raakte Van Reest verzeild in ongekend felle pennenstrijd met o.a. Th. de Waal, de hoofdredacteur van Eilanden-Nieuws; een blad dat was opgericht als reactie op de ‘Maas- en Scheldebode’ (inmiddels de ‘Smaad en Scheldebode’ genoemd). Rudolf van Reest en Th. de Waal waren elkaars tegenpolen. De Waal behoorde tot de Gereformeerde Gemeenten en was lid van de S.G.P. Van Reest bleef de neo-gereformeerde ‘overkanter’ die (te) weinig inlevingsvermogen had om een goed beeld te krijgen van de gereformeerde orthodoxie op Flakkee. Volgens tegenstanders was het beeld van de schrijver over Flakkee onjuist en was een grote meerderheid van de kerkelijke bevolking van het eiland niet van zijn ideeën gediend. Tot in de jaren vijftig, Rudolf van Reest behoorde inmiddels tot de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt, zouden de romanschrijver en velen, waaronder Th. de Waal blijven botsen.

bibliografie:

Hier volgen de boeken die hij schreef over Flakkee:

  RvR-01  RvR-004  

voor een beschrijving van deze boeken lees het vervolgartikel

Andere boeken o.a.:
1936 Paleis Soestdijk, de prinselijke woning
1937 Kuyper de Geweldige (met AC de Gooyer)
1937 Levensroman van dr. H.Colijn
1940 ’n Onbegriepelijk mensch – Het leven van Mr. W.Bilderdijk
1945 De Trouw der kleyne luyden
1946 Een bloedgetuige der kerk – het leven en sterven van Johannes Kapteyn, Gereformeerd Predikant
1948 Van Kust tot Kust
1950 De Andere Wereld
1953 De Grote Verwachting – Historische Roman uit de Volheid des Tijds (vertaald als: Israel’s Hope and Expectation)
1953 – 1958 Dichterschap en Profetie (4 dln.)
1955 Het loon der genade: een sociale roman uit het begin dezer eeuw
1956 De zoon
1956 Dirk Sterrenburg
1965 De Wilde Christen
1969 De braambos (2 dln) – Geschiedenis Vrijmaking en vrijgemaakte kerk
1972 Terugzien na vijfentwintig jaren
1979 Door water en vuur: een verhaal uit de bezettingstijd

Van Reest en Flakkee

Schapen zonder herder
In ’t domperig, berookt lokaaltje zit de kerkeraad.
Strakke ernst op de gegroefde gezichten vertolkt het volle besef der zware verantwoordelijkheid, die ze één voor één en allen gezamenlijk te torsen hebben.
Alles is in strakken stijl en stompe stemming; kale muren, verweerde banken, ruwe, onbedekte grond, donkere hoeken, trieste treurigheid verkilt en dooft hier elke passie tot zalige levensblijheid, welke het wandelen in den dienst van God geven moet.
In den Godsdienst dezer dorpsmenschen is levensblijheid contrabande …
Het rond 1930 geschreven boek, dat eigenlijk gelezen zou moeten worden om iets te begrijpen van het beeld dat van Reest van Flakkee had. Onder de titel staat veelzeggend: nuda veritas (de naakte waarheid). Het boek begint met een beschrijving van een vergadering van de kerkenraad van Ouddijk. Broeder Dorreboom, de ‘ziel’ van de kerkenraad wil dat aan het orgelspel van schoolmeester Schoonderbeek, de Mesjeu, een einde wordt gemaakt. De Mesjeu wordt nog tijdens de vergadering geroepen en vertelt dat hij te vlug speelt. Ook de zangles op school mag niet meer met de viool worden begeleid. Kortom, het conflict is geboren. De namen van andere personages spreken voor zich. Dominee Vrezinga, een vriendelijk en beminnelijk man wil wel anders, maar ziet geen kans zich te onttrekken aan de machtige boer en vooraanstaand persoon die op kerkelijk en politiek gebied veel invloed heeft. De jongste zoon van meester Schoonderbeek mag niet op grond van dispensatie naast zijn moeder begraven worden. Ook hier speelt de boer van ‘Dorpszicht’ een doorslaggevende rol. Zoon Eddie en later zijn vader worden op het nieuwe kerkhof begraven. Na het overlijden van de Mesjeu moet er zo snel mogelijk een vervanger komen. Het huis van Bulkman, de nieuwe schoolmeester, wordt grondig opgeknapt, terwijl aan hetzelfde huis eerder nauwelijks iets werd gedaan.

De roman ‘Gebondenen’ (1934) speelt zich af in het Sommelsdijk van de jaren dertig. Van Reest beschrijft gedetailleerd de directe omgeving van het oude kerkgebouw; trefzeker komt het dempen van de kerkgracht aan de orde. In dit boek spelen twee personen en hun familie de hoofdrol. De ‘bekeerde’ koopman en later dominee Krientje Boone en vrouw Van Dijk. Zij kijkt hoog op tegen Boone, maar komt daar later op terug. In de persoon van Boone wordt een karikatuur neergezet van een man die alles weet over geloof en bekering en wat daarbij komt kijken. Uit de mond van Krientje horen we uitdrukkingen die, volgens de schrijver, in bepaalde kerkelijke kringen werden gebruikt. Het komt erop neer dat de ware bekering alleen is weggelegd voor God’s volk. Twee zoons van de familie Van Dijk gaan elk een eigen weg. Kees wordt socialist, terwijl Harm, die tijdens zijn studie voor onderwijzer wordt geplaagd met zijn orthodoxe geloof. Later blijkt een klasgenoot net zo te denken als hij. In het huis van die klasgenoot maakt Harm kennis met een andere manier van geloven. Hier is de voorkeur van de auteur tastbaar. Boone wordt door Van Reest afgeschilderd als een vrome opportunist die eerst raadslid wordt, en dan dominee in een afgescheiden kerk. Als iemand die overtuigd voorstander wordt van de aanvankelijk door hem verfoeide ‘School met den Bijbel’. Meester Jelgersma, het hoofd van de bestaande christelijke school, ziet door de komst van nog een christelijke school zijn levenswerk afbreken. De leegloop van de school van meester Jelgersma wordt enigszins tegengegaan doordat kinderen die eerst de openbare school bezochten worden aangemeld bij meester Jelgersma. Het verhaal wordt dramatisch als Harm zeer kortstondig omgang heeft met Sjaan, de dochter van Krien Boone. Wanneer zij in verwachting is, wil zij Harm hiervan de schuld in de schoenen schuiven.
Het boek is qua structuur eenvoudiger dan de hierna te bespreken roman, maar is ontegenzeggelijk Flakkees.

In de roman ‘Die van verre staan’ uit 1935 staan het kerkelijke en godsdienstige leven centraal. Een typisch Flakkees element is het kinderspel: “Lie lie kermislie, zet je petje Lie!’…/La la kermisla!…, zet je petje La enz.’ aan het begin van het boek. Hoofdpersonen zijn dominee Kraay, ouderling Pleun Troost, de oudere boerenknecht Aren Schol en zijn vrouw en het gezin van hun dochter Lena. In het begin van het boek wordt Aren Schol, na bijna vijfentwintig jaar trouwe dienst, door boer en ouderling Dimmen Kastelein na een woordenwisseling weggestuurd. Hij mag terugkomen, maar Aren overlijdt kort daarna plotseling. De vrouw van Aren, Grootje, blijft verdoofd achter, maar wordt geestelijk gesteund door ouderling Troost. Hij spreekt met zekerheid over de eeuwige bestemming van Aren. De dochter van Aren jaagt een van de ouderlingen het sterfhuis uit wanneer hij weerspreekt als zou Aren in de hemel zijn. Over dergelijke passages werd Van Reest heftig bekritiseerd. Hij zou een bepaalde manier van geloven, door uitdrukkingen en zegswijzen, belachelijk maken. Het verhaal beschrijft de gedwongen verhuizing van vrouw Schol. Ook de slechte verhouding met haar dochter Lena komt uitgebreid ter sprake. Wanneer vrouw Schol vanwege ziekte van Lena tijdelijk intrekt bij haar dochter maken we kennis met buurvrouw, Aegje Prik. In haar wordt het ‘orthodoxe’ geloof op de hak genomen. Uit haar mond horen we de taal die, in de optiek van Van Reest, kenmerkend is voor de ‘bevindelijk gelovigen’. Geloof en bekering, eeuwig wel en eeuwig wee, werden door de schrijver breed uitgemeten. De alledaagse werkelijkheid loopt telkens uit op onenigheid tussen vrouw Schol en haar schoonzoon en Lena. Een dramatisch moment is een handgemeen tussen Van der Velde en diens buurman. Wanneer Kees en Marrigje, de oudste dochter van Lena, moeten trouwen ontstaat grote consternatie. Kees wordt op voorspraak van ouderling Troost en Rika Kastelein, de verloofde van de inmiddels overleden domineeszoon Henk Kraay, knecht bij Dimmen Kastelein.
Wanneer Henk, de zoon van dominee Kraay, welke laatste ‘een wonderlijk mens’ wordt genoemd, zichzelf doodrijdt volgt een ommekeer in het leven van de ‘orthodoxe’ kanselredenaar. De spanningen binnen de kerkenraad lopen hoog op wanneer de predikant anders gaat preken en op een andere wijze pastoraat gaat bedrijven dan voorheen. De ‘boetprediker’ verandert in een bewogen zielenherder. Ouderling Dimmen Kastelein, de vader van de verloofde van de zoon van dominee Kraay, en ouderling Troost zijn het oneens over de wending in het leven van de dominee. Uiteraard is een aantal leden van de kerkenraad bang voor een vermindering van de inkomsten. De predikant gaat op bezoek bij het gezin van Jan van der Velde, de schoonzoon van vrouw Schol, maar bereikt in de ogen van ouderling Kastelein weinig tot niets. In het gezin zijn weinig inkomsten; er moet hard gewerkt worden, bijvoorbeeld met garnalen pellen. Voor kerk en geloof is hoegenaamd geen belangstelling. Desondanks blijft de ‘dominé’ er met een zekere regelmatig komen. Na een bevalling laat zijn vrouw er soep brengen. Later wordt er ook kleding bezorgd, wat aanleiding geeft tot jaloezie. Aan het eind van het boek worden de niet gedoopte kinderen van Jan en Lena, waaronder het gehandicapte jongste kind Aren, gedoopt. Het boek eindigt geheel in de geest van de schrijver, dominee Kraay deelt de kerkenraad mee dat hij een comité wil oprichten om de komen tot de oprichting van een ‘School met den Bijbel’.
Een typisch Flakkees aspect in dit boek is de uitwerking van de tegenstelling tussen kerkelijk en onkerkelijk. Het thema krijgt gestalte in de personen van Aren Schol en Doom Pulleman. De laatste staat model voor de onverschillige, met de kerk en het geloof mild spottende aanhanger van het socialisme. Ondanks onoverbrugbare tegenstellingen proef je het ‘liberale’ klimaat van wederzijds respect en het elkaar vrij laten in zaken van godsdienst en geloof. In de relatie tussen Schol en Pulleman krijgt het zgn ‘wiele’ gevoel handen en voeten. Van Reest kreeg het verwijt dat hij nu juist voor dit aspect van de Flakkeese samenleving wel oog had, maar dat hij maar weinig begreep van de drijfveren van de ‘bevindelijk’ gelovigen.
Samenvattend kan gezegd worden dat ‘Die van verre staan’ een boek is dat zich beweegt tussen aan de ene kant het orthodoxe geloof, waarin uitersten als de zuivere waarheid en het dragen van ‘lichte’ kousen als sjibbolet fungeerden; aan de andere kant is het alledaagse leven, waarin de strijd om het bestaan en het eigen gelijk van groot belang zijn, minstens zo belangrijk.

De Samaritaan, verguisd en geprezen.
Het boek ‘De Samaritaan’ (1952) is ongetwijfeld het meest omstreden en tegelijk meest bestreden boek van Rudolf van Reest. Het speelt zich onmiskenbaar af op Flakkee; het gemeentehuis en de kerk zijn duidelijk die van ‘kletsdorp’ Middelharnis. Hedendaagse lezers kunnen weinig tot niets met het ‘wie is wie’ van de personages in het boek. Voor insiders was het destijds niet al te moeilijk sommige personen te duiden. Het centrale thema in het boek, dat zich afspeelt in de jaren twintig, is de aanleg van waterleiding. Twee ‘verlichte’ personen zijn voor, burgemeester Zomer en de directeur van de gasfabriek, Van Weel. Vooral de laatste was volgens de kritieken een man naar het hart van de schrijver. Veelzijdig en met journalistieke gaven. Andere personen zoals wethouder Komtebedde en dominee Verdonk worden negatief geschilderd. De Samaritaan is de directeur van de gasfabriek, de held die allerlei listen bedenkt om de aanleg van waterleiding voor ieder huis erdoor te krijgen. De slag om de waterleiding wordt met één stem verschil verloren. Daar tegenover staan ‘Flakkeese’ personen die er beduidend minder goed vanaf komen. De loerende en opportunistische wethouder Komtebedde of de immer drinkende aan lager wal geraakte hengstenhouder Bonestaak en zijn kompaan Bulletje, die verdronk in een regenput. Met de ‘charmeur’ rector Reinders en de radeloze leraar Berkhof, die door zijn rector onmenselijk was bejegend was voor de tegenstanders van Van Reest de Flakkeese maat vol. De suggestieve toon waarop van Reest schreef, met zijn alter-ego journalist Willem Sandberg en de kwallerige tekeningen van H. Dijkstra maakten volgens De Waal dat het boek kan worden gezien als een ‘document-humain’ met een hoog Story-gehalte.

  RvR-008

Waardering en kritiek

Nadat ‘De Samaritaan’ was verschenen volgde een golf van overwegend negatieve commentaren. Een enkele gunstige benadering werd gevolgd door artikelen die de positieve bespreking weersprak. Uitgesproken negatief was het commentaar van Th. de Waal. ‘Rudolf van Reest spuwt zijn gal uit’, schreef de redacteur van Eilanden-Nieuws in oktober 1952 over ‘De Samaritaan’. Hij kwalificeerde het boek als tendentieus, hekelend en sterk generaliserend. Dat de niet-godsdienstige directeur van de gasfabriek onbetwist de hoofdrol speelde was voor De Waal het bewijs dat Van Reest geen enkel inzicht had in de in zijn ogen ware aard van de Flakkeese bevolking. Hij noemde ‘De Samaritaan’ een boek zonder moraal en eindigde zijn recensie met de opmerking dat er niet de minste waardering is voor dit boek.
In 1953 werd in twee (anonieme) commentaren gereageerd op het omstreden boek van Van Reest. In een artikel in Eilanden-Nieuws werd ingegaan op de beoordeling van ‘De Samaritaan’ door de Haagse dominee A.K. Straatsma. Eerst kwamen Rudolf van Reest, zijn boeken en de invloed van het geschreven woord aan de orde. De dominee-romanschrijver werd beschuldigd van vooringenomenheid en hem trof het verwijt dat hij de inwoners van Flakkee miskende. Dominee Straatsma (auteur van: De Gantelboer) kreeg te horen dat hij met zijn opmerkingen over Flakkee, ‘erger dan kannibalen’, de plank missloeg. De ‘ethische’ predikant werd verweten dat hij een vertekend beeld gaf van de Flakkeeënaars en dat hij Van Reest klakkeloos navolgde. Aan het eind van het artikel riep de auteur de predikant op Flakkee te doorkruisen om zich ervan te vergewissen dat op het eiland een bevolking woont die ‘met veel gebrek wenst te leven naar Gods woord’. De slotconclusie van dit artikel was: er wordt, mede door het geschrijf van dominee Straatsma, stemming gekweekt tegen de inwoners van Flakkee. Een tweede artikel had als kop: ‘Het donkere Flakkee’, en weerlegde het feit dat Flakkee ‘ongunstig’ bekend stond. Ook hier werd Rudolf van Reest, de ‘verwoede voorvechter van de neo-calvinistische theologie’, als medeveroorzaker van het negatieve beeld ten tonele gevoerd. De auteur schreef over een geraffineerde karikatuur die de argeloze lezer onmiskenbaar op het verkeerde been zet. Van Reest zette volgens de schrijver van het artikel Flakkee ten onrechte in een bespottelijk daglicht. De romanschrijver werd getekend als koud en liefdeloos, als een man zonder enig begrip voor het Flakkeese volk. Ook dominee Straatsma, met zijn oproep dat er ‘potige’ dominees op Flakkee moesten komen, werd nog eens geciteerd. De schrijver van ‘Het donkere Flakkee’ voorzag spoedig lege kerken wanneer neo-Hervormde predikanten als Ds. Straatsma hier ooit op de kansel zouden staan. Tenslotte vroeg de auteur zich af waarom de uitgever van Van Reest bleef doorgaan met het op de markt brengen van deze schandelijke en leugenachtige boeken. Hetzelfde verwijt klonk in 1960 bij het afscheid van schoolhoofd Hoogmoed in Melissant. ‘Boeken van Rudolf van Reest en Norel (bedoeld werd: K. Norel) schandaliseren Flakkee’, stond op de voorpagina van Eilanden-Nieuws. De voorzitter van het schoolbestuur beklemtoonde bij deze gelegenheid dat de wil van onderwijzend personeel om naar Flakkee te komen niet alleen werd afgeremd door verkeersproblemen, maar ook door de verkeerde invloed van de boeken van Van Reest en Norel. Ook hier klonk het verwijt dat de boeken van Van Reest een massa leugens en laster verspreidden. Ook de godsdienstige inslag van de auteur werd gelaakt.

Conclusie
Dat de boeken van Rudolf van Reest ongekend felle reacties opriepen is duidelijk. Met name zijn ‘kritiek’ op het ‘godsdienstig bekrompen’ Flakkee werd als een directe aanval op het eiland en zijn bevolking beschouwd. Hierbij gingen zijn opponenten voorbij aan het feit dat Flakkee in de negentiende eeuw kerkelijk gezien, zeker waar het de Nederlands hervormde kerk betrof, voor een groot deel als ‘liberaal’ of tenminste als ‘confessioneel’ moet worden beschouwd. Daarbij komt opnieuw het zogenaamde ‘wiele’ gevoel, d.w.z. de onderlinge band van de inwoners van het eiland ter sprake. De gemoedelijke omgang van mensen met verschillende overtuiging en levensbeschouwing behoort tot het typisch Flakkeese saamhorigheidsgevoel en wordt nog altijd als een van de belangrijkste kenmerken van het eiland gezien. De inzichten van Van Reest maakten hem tot een eenling. Hij moet zijn jaren hier in een betrekkelijk isolement hebben doorgebracht. Dat alleen-zijn buitte hij uit door zijn onmiskenbare schrijftalent te ontplooien. Dat hij daarbij niet altijd even gelukkige keuzes maakte en de personages in zijn boeken nu en dan deed uitgroeien tot bizarre personen die met de werkelijkheid niets gemeen hadden, mag hem worden aangerekend.
De critici van Van Reest vervielen in dezelfde fout als die waarvan zij hun opponent beschuldigden. Zij maakten hem zwart door te wijzen op zijn kerkelijke gezindte en te schrijven dat Van Reest zijn kerkgenootschap beschouwde als de ware en zuivere kerk. Van Reest werd gezien als een zendeling, een apostel van het neo-calvinisme, wiens ‘missie’ faalde. Kortom, het werd niets tussen Rudolf Van Reest en Flakkee. Zijn literaire nalatenschap bevat romans die voor geïnteresseerden en liefhebbers nog altijd de moeite waard zijn.

Reacties zijn gesloten.