In de modder van een gebaggerde sloot
maken twee blauwe reigers elkaar het hof.
Zij flaneert met opgezette veren, hij
verzamelt twijgen voor een te bouwen nest.
Kalm buigt zij licht voorover, hij
hoeft haar alleen nog te bestijgen.
Opeens is er twijfel en kijken zij om zich heen.
Het liefdesspel dooft als een kaars in de nacht.
Ben ik de schuldige of is het de bosuil die
met één toegeknepen oog het tweetal gadeslaat.
Tino van Kampen